e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
goedaardige droes droes: druu̯s (Lommel) Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer √®√®n week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.] I-9
goede kamer, ontvangkamer salon: saloͅn (Lommel) salon III-2-1
goede vleeskoe stevige koe: stēvegǝ kui̯ (Lommel) Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b] I-11
goede- opbrengst geven (goed) schieten: sxitǝ(n) (Lommel) Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39] I-4
goedheid goedigheid: gŏĕtəchè (Lommel) goedheid III-1-4
gooien smijten: smijten (Lommel, ... ), `  smeiten (Lommel), werpen: weͅrpə (Lommel) gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || smijten [ZND 25 (1937)], [ZND m] III-1-2
gootsteen moos: soort van pompbak  moos (Lommel), pompsteen: pompstei̯ən (Lommel), watersteen: woaterstien (Lommel) de kom, bak of emmer, waarin de teljoren, schotels, enz. worden afgewassen [ZND 02 (1923)] || gootsteen III-2-1
gouden twintig frank napoleon: ps. letterlijk omgespeld volgens Frings.  napōleōͅn (Lommel), nə napōleōͅn (Lommel), ps. omgespeld volgens Frings.  nə nəpōləjoͅn (Lommel) Betekenis en uitspraak van: napoleon? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] || gouden munt van 20 franc [N 21 (1963)] III-3-1
goudhaantje belgenvlagje: Frings, omgesp.  beͅlzəvlɛxskə (Lommel), goudhaan: gāthou̯ən (Lommel) goudhaantje (9 zeer klein vogeltje; geel streepje op de kop; meestal in sparren; roep en zang heel hoog piepend [N 09 (1961)] III-4-1
goudvink goudvink: gātfeŋk (Lommel), Frings, omgesp.  gātfeŋk, goͅu̯tfeŋk (Lommel) goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)] III-4-1