e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleindochter kleindochter: klèndóóchtər (Lommel) kleindochter III-2-2
kleine boerderij kleine boerderij: klęi̯n [boerderij] (Lommel) Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22] I-6
kleine bouwladder klein leertje: klē̜n lerkǝn (Lommel), kleine leider: klē̜n lē̜jǝr (Lommel) Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.] II-9
kleine hoeveelheid eten beetje: Syst. Grootaers  betskə (Lommel) Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)] III-2-3
kleine neus klein neusje: klein neeske (Lommel), klein neuske (Lommel), klèn nusken (Lommel), piepneusje: piep neuske (Lommel) een klein neusje [ZND 39 (1942)] III-1-1
kleine schadelijke zoogdieren ongedierte: ongediert (Lommel) schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)] III-4-2
kleine stenen facadesteentjes: fasātstɛjʔǝs (Lommel) Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.] II-8
kleine uitsteeksels op de broodkorst harde korst: hɛrtǝ kǭst (Lommel) De bij het zigzag knippen ontstane kleine uitsteeksels op de broodkorst. [N 29, 44c] II-1
kleingeld kaartgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  kōͅwərtgeͅlt (Lommel), kleingeld: kleigeld (Lommel, ... ), klengeld (Lommel), cf main  klai geld (Lommel), ps. omgespeld volgens Frings.  klɛgɛlt (Lommel), pasgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  pasgeͅlt (Lommel), stuiversgeld: ps. omgespeld volgens Frings.  støͅi̯vərsgeͅlt (Lommel) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)] III-3-1
kleinkinderen kleinkinder: klènkénər (Lommel) kleinkind III-2-2