e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knoop van de korenhalm knoop: (mv kn[i̯ǝp)  knøi̯ǝp (Lommel) De verdikking die zich op regelmatige afstanden in de stengel van de korenhalm bevindt. Ook de opgegeven meervoudsvormen van de woordtypen knoop en knook zijn in het lemma opgenomen; cf. hoop met meervouden in het lemma ''molshoop in het grasland'' (2.5) in aflevering I.3. Zie afbeelding 2, c. [JG 1a, 1b; monogr.] I-4
knoopbottine knoopbottine: knoopbottine (Lommel) Een bottine die niet met veters, maar met knoopjes sloot, vooral dameslaarsjes. Zie tek. 206f,g. (knoopbottine?) [N 60 (1973)] III-1-3
knoopsgat knopsgat: knopsgat (Lommel), knøͅpsxat (Lommel) Knoopsgat [-gat, -koet, -luik] [N 114 (2002)] III-1-3
knoopsgatentang gaatjestang: gaatjestang (Lommel) Een tang waarmee men knoopsgaten maakt. Volgens de informant van L 163a wordt er met de revolvertang een gaatje gemaakt en maakt men vervolgens een snit. [N 60, 47c] II-10
knopentang knoptang: knoptang (Lommel) Een tang waarmee men bij knopbottines de knopen aan het overleer bevestigt. [N 60, 47b] II-10
knophaak knophaak: knophaak (Lommel) Een ijzeren haakje al of niet met houten handvat waarmee men de knopen van bottines vastmaakt. [N 60, 47a] II-10
knopjes pitsers: petsǝrs (Lommel) De knopjes waarmee men bepaalde bottines kan dichtknopen. [N 60, 32] II-10
knopjes [wld ii.10, p. 28] pitser: pitsers (Lommel) De knoopjes waarmee men bepaalde bottines kon dichtknopen? [N 60 (1973)] III-1-3
knorren knorren: knorren (Lommel), knǫrǝn (Lommel), knǭrǝ (Lommel) Het natuurlijke geluid van een varken. [N 19, 23; Wi 56; JG 1a, 1b; monogr.] I-12
knorrepot brombeer: brombeér (Lommel), grolpot: grolpot (Lommel, ... ), gròlpot (Lommel), nɛ grolpot (Lommel), grombeer: nɛ gròmber (Lommel), judas: een judas (Lommel), knorrepot: een knorrepot (Lommel), krikkele mens: nə kriʔələ mins (Lommel), pertzak: zie ook "pertig"; cf. WNT XII, 1, kol. 1348 s.v. "pertig"(bijvorm van partig) 1.b. nukkig, grillig, eigenzinnig  pärtsàk (Lommel), zagevent: zagevent (Lommel) Een lastig persoon, een knorpot (greef?). [ZND 35 (1941)] || knorrig man, brompot, grompot || lictgeraakt, opvliegend mens || opvliegend, lichtgeraakt persoon || Wat een knorrepot ! (Het echte dialectwoord opgeven). [ZND 28 (1938)] III-1-4