e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
leggende werkbij leggende bij: leggende bij (Lommel) Een werkbij die eieren legt. Bij moerloosheid kunnen ook werkbijen optreden als eierenlegster. Maar zij doen dit leggen niet zo goed als de moer. De eieren zijn echter onbevrucht, omdat de werkbij geen darrenzaad heeft ontvangen. Uit de eieren komen alleen darren. Eieren van leggende werkbijen vindt men altijd aan de rand van een cel. Een koningin legt in het midden van de cel. Zie voor de fonetische documentatie van (werkbij) het lemma Werkbij en van (bij) het lemma Bij. [N 63, 62a] II-6
legger zucht: zøxt (Lommel) Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.] I-9
legnest nest: nē̜ ̞st (Lommel), nęst (Lommel) Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25] I-6
lei lei: ’n lije (Lommel), ’n lèj (Lommel) Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)] III-3-1
leiden dekken: dēʔǝ (Lommel), dɛʔǝ (Lommel), leiden: lęi̯ǝn (Lommel) De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
leien dak leien dak: lęjǝn dak (Lommel), schaliën dak: sxalijǝn dak (Lommel) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
leipan vierkantige pan: virkɛntegǝ pan (Lommel) Gebakken dakpan in de vorm en afmeting van de natuurlijke lei. Leipannen worden gespijkerd, zij hebben geen kop- of zijsluiting en moeten daarom zo gedekt worden dat de naad tussen twee leipannen afgedekt wordt door een bovenliggende pan. [N 32, 49a] II-8
lelietje-van-dalen boslelie: -  boscleelieen (Lommel), meiklokje: -  meie kluiksken (Lommel), meiklokskes (Lommel) lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)], [ZND 34 (1940)] III-4-3
lemmer het scherp: ət sxɛrəp (Lommel), lemmer: lɛmər (Lommel), snede: snēi̯ (Lommel) het scherp van het mes || snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lee: lej (Lommel, ... ), léj (Lommel), lende: pijn in de lenden (Lommel) ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1