e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
middendeel van het paard lijf: lęi̯f (Lommel), middenhand: medǝhān (Lommel), romp: romp (Lommel) De middel- of middenhand van het paard, in tegenstelling met ''voorste deel van het paard tot achter de voorbenen'' (3.1.3) en ''achterhand van het paard'' (3.3.14). [JG 1a, 1b; N 8, 12] I-9
middennaafbanden dombanden: dombān (Lommel), ringen: reŋ (Lommel) De ijzeren banden om het brede gedeelte van de naaf, aan weerszijden van de spaken. Zie ook afb. 214 en de lemmata ɛmuilbandɛ en ɛachternaafbandɛ.' [N G, 43e; N 17, 60; JG 1a; JG 1b; L 39, 22 add.; monogr.; div.] II-11
middenrif middenrif: middenrif (Lommel) Middenrif: spierachtig vlies tussen borst- en buikholte (rand, middenrif, middelrif, middelvlies). [N 106 (2001)] III-1-1
midvoor centervoor: [Toevoeging na centeren].  centervoor (Lommel) Midvoor. III-3-2
mier moerzeik: mo.iərzɛ.k (Lommel), moiərzɛ̄k (Lommel), mojjerzêk (Lommel), mojərzɛ̄k (Lommel), mŏjerzeijk (Lommel), muurzeik: mujərzɛ̄k (Lommel), zwarte moerzeik: zwɛrtə mo.iərzɛ.k (Lommel) mier [Willems (1885)] || mier [zeikdemp(el), -lem, -meik, -diem, -worm, -mier, moer-, muurzeiker, aomzeiksel, aomezeik] [N 26 (1964)] || mier, alg. [DC 43 (1968)] || mier. De algemene benaming? [N102 (1998)] || zwarte huismier. Dialectbenamingen voor soorten mieren [N102 (1998)] III-4-2
mierenei muurzeikeitje: mujərzɛ̄keͅi̯kən (Lommel) mierenei [zeekmoejerseike] [N 26 (1964)] III-4-2
mierenhoop muurzeikennest: mujərzɛ̄kəneͅst (Lommel) mierennest [zeekmoejersnest] [N 26 (1964)] III-4-2
mijt mot: mot (Lommel) mijt [Willems (1885)] III-4-2
mijt afdekken afdekken: af˱dɛʔǝ (Lommel), toemaken: tumǭʔǝn (Lommel) De korenmijt van een dak voorzien. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Bij besteken merkt Goossens in zijn materiaal op: "meer speciaal de grote band om de kop". [N 15, 45a; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-4
mik mik: n mik (Lommel) een stokje dat aan één kant in twee einden uitloopt om vogelnestjes uit holle boomstammen te halen [fruiteltje, fretsel, mik] [N 112 (2006)] III-3-2