e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
ontlasting hebben afgaan: afgaan (Lommel), kakken: kakken (Lommel) ontlasting hebben [afgon, leutere, driete, zijn gevoeg doen] [N 10c (1995)] III-1-1
ontsteking puist: puist (Lommel), zweer: zweer (Lommel), zwerage: zweragie (Lommel) Ontsteking: plaatselijke infectie van weefsel, lichaamsdelen, gepaard gaande met roodheid, zwelling en pijn (meuk, mik, zweer, (ver)zwering). [N 107 (2001)] III-1-2
ontzegelen ontzegelen: ontzegelen (Lommel) Het verwijderen van de wasdeksels die de honingcellen bedekken. Voordat de raten in de slinger gaan, moeten ze ontzegeld worden. Men heeft hiervoor een ontzegelmes of een ontzegelvork, soms werkt men, enigszins primitief, met een gewone eetvork. De techniek van het ontzegelen is uiterst eenvoudig. Het raam wordt bij de oren vastgehouden. Het steunt met een punt op een over de ontzegelbak gelegd plankje. Het mes wordt dan langs de latten gehaald waardoor de wasdeksels in een bak vallen. [N 63, 124a; Ge 37, 169; monogr.] II-6
ontzegelmes ontzegelmes: ontzegelmes (Lommel) Bepaald soort mes waarmee men de wasdeksels of zegels van de raten haalt, voordat men gaat slingeren. Een door electriciteit of stoom voortdurend op temperatuur gehouden ontzegelmes voldoet het beste. [N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 170; monogr.] II-6
ontzegelvork ontzegelvork: ontzegelvork (Lommel) Bepaald soort vork, zo breed mogelijk met vele, smalle tandjes. Bij het ontzegelen wordt hij bij voorkeur warm gebruikt. Na het ontzegelen van elk raatvlak wordt hij in een bak heet water geplaatst. Voordat men gaat ontzegelen, slaat men het water even eraf. [N 63, 124c; N 63, 124b; N 63, 124d; Ge 37, 171; monogr.] II-6
onvast ter been (zijn) niet stevig: ni stevəx (Lommel), niet vast op de benen: ni vast op də bejən stowən (Lommel), sukkelaar op de benen: ne sukkelaar op zijn benen (Lommel) lopen: onvast ter been [sporrig] [N 10 (1961)] III-1-2
onverzegelde honing onrijpe honing: onrijpe honing (Lommel) Honing uit een niet verzegelde raat. [N 63, 114b; N 63, 114a; monogr.] II-6
onvruchtbare geit kween: kwēn (Lommel), steenbok: stięnbok (Lommel), stē̜ǝnbǫk (Lommel) De antwoorden kunnen zowel op een onvruchtbare geit in het algemeen duiden als op een onvruchtbare vrouwelijke geit. [N 19, 72; JG 1a, 1b; N 77, 84; monogr.] I-12
onvruchtbare grond kwade akker: kwǝi̯ǝn ęʔǝr (Lommel), kwade grond: kwǫwǝjǝ gront (Lommel), magere grond: māgǝrǝ grǫnt (Lommel), slechte grond: slɛxtǝ grōnt (Lommel), slɛxtǝ grǫnt (Lommel) Grond van slechte kwaliteit. De oorzaak kan verschillend zijn. Het gevolg is echter een slecht landbouwproduct. [N 27, 31; N 27, 29; N 11, 2d; N 11, 2f; A 10, 4; N 6, 33a; Vld.; monogr.] I-8
onvruchtbare koe kween: kwēn (Lommel) In dit lemma duiden de benamingen niet alleen op een koe die bij de dekking niet is bevrucht maar ook op een rund dat halfslachtig ter wereld is gekomen dat wil zeggen half stier en half koe is. Ook tweeling-runderen zijn vaker onvruchtbaar. [N 3A, 102; N 3A, 103; N 3A, 150h; N 3A, 150i; JG 1a, 1b; A 4, 14; L 20, 14; monogr; add. uit N C] I-11