e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paasbiecht paasbiecht: pozbiecht (Lommel) De Paasbiecht. [N 96D (1989)] III-3-3
pacht, vruchtgebruik pacht: pāxt (Lommel), tocht: tǫxt (Lommel) Onder pacht worden drie samenhangende betekenissen verstaan: 1. hetgeen de pachter betaalt: "de pacht betalen"; 2. het vruchtgebruik van de grond: "grond in pacht hebben"; 3. het contract: "de boer heeft nog twee jaar pacht". Tocht hangt, evenals de nevenvorm tucht, oorspronkelijk samen met trekken in de betekenis "telen"; leeftocht is dan "tocht ("vruchtgebruik, pachtcontract") voor het leven". Aan tuis, vergelijk Mnl. tuuscen "dobbelen; bedriegen; ruilen", correspondeert Du. tauschen. Belading en belader corresponderen met belasting. Het feest van Sint Remeis of Sint Remigius, wiens naamdag naar de Romeinse kalender op 1 oktober valt, wordt wel de "huurdag der boerenknechten en meiden" genoemd (naar Jongeneel, 54). Bij boermeste: pachtvergoeding in natura; in plaats van een pachtsom te betalen, mocht de boer het onderhavige land voor één jaar gebruiken, mits hij voor eigen rekening het land een goede organische bemesting gaf. [L 14, 6; L 32, 101; Wi 18; monogr.] I-6
pacht? huur: ps. omgespeld volgens Frings.  hyjər (Lommel), huurpacht: ps. omgespeld volgens Frings.  hy(3)̄i̯ərpā~xt (Lommel), pacht: ps. omgespeld volgens Frings.  pa͂xt (Lommel) pacht, het bedrag dat men jaarlijks betaalt, b.v. voor een bank in de kerk [de paacht?] [N 21 (1963)] III-3-1
pachtboer pachter: pāxtǝr (Lommel) Halfer e.d. vanwege de helft, die de pachter van de oogst kon behouden. [S 27; Wi 2; monogr.; add. uit A 10, 2bI] I-6
pachten huren: ps. omgespeld volgens Frings.  hy(3)̄rən (Lommel), hyjərən⁄ (Lommel), pachten: ps. omgespeld volgens Frings.  pā~xtə (Lommel) pachten [werkwoord] [paachte?] [N 21 (1963)] III-3-1
pachtersvrouw pachtster: pāxstǝr (Lommel) [S 27, Wi 2; monogr.] I-6
pad pad: pad (Lommel), 70tal opgaven in Lb, alle: pad  pat (Lommel) pad [Willems (1885)], [ZND 14 (1926)] III-4-2
pad aanmaaien (gang) pikken: peʔǝn (Lommel), aangepikte (gang): āngǝpektǝ (Lommel) Zie het voorgaande lemma; hier de werkwoorden en bijvoeglijke naamwoorden. [monogr.; add. uit N 15, 25b] I-4
paddestoel (alg.) paddestoel: padəstul (Lommel), eetbare --; gecombineerd met ZND 5 040  paddestoel (Lommel), paddəstiel (Lommel) paddestoel [ZND 15 (1930)] III-4-3
pafferig dik, opgeblazen van lijf opgeblazen (dik): opchəbloͅwəzən (Lommel), papperig (dik): papərəch (Lommel), vet: vet (Lommel) dik, pafferig [maf] [N 10 (1961)] || opgeblazen van lijf [poesterig] [N 10 (1961)] III-1-1