e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
puimsteen puimsteen: pompstēn (Lommel), pømstējǝn (Lommel) Lichte poreuze gestolde lava met een sponsachtig uiterlijk voor het polijsten van houtwerk en het inschuren van natte grondverf. De 'Gotlandsteen' (Q 162) is een zeer fijnkorrelige zandsteen uit Gotland in Zweden, harder dan puimsteen, die voor fijn schuurwerk wordt gebruikt. [S 29; L 40, 80; N 67, 60c; Renders 1; monogr.] II-9
puistjes butjes: botskəs (Lommel), bøts(k)ə(s) (Lommel), bøtskəs (Lommel) puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)] III-1-2
pullover pullover: pullover (Lommel), pəlovər (Lommel), pəló.vər (Lommel), trui: trøͅi (Lommel) pullover || pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)] III-1-3
punaise punaise (fr.): pəneͅis (Lommel) Punais(e). III-3-1
punt van het blad van de zeis punt: pønt (Lommel) De scherpe punt aan het blad van de zeis, aan het uiteinde tegenover de arend en de hak. Zie afbeelding 5, nummer 3. [N 18, 68c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] I-3
punthamertje klein hamertje: klɛn hɛmǝrkǝn (Lommel) Hamertje waarmee men gaatjes in een tegel kan slaan. De kop van het hamertje heeft daartoe doorgaans een kegelvormig, spits toelopend uiteinde. In Q 98 werd voor het maken van gaatjes in een tegel een 'boortje' ('bø̄rkǝ') gebruikt. [N 32, 42c] II-9
puntmuts kap: kab (Lommel), kap (Lommel), pinnenmuts: penəmøts (Lommel) muts, wollen spits toelopende ~ met pluim of kwast [N 25 (1964)] || puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)] III-1-3
pupil kindje: kinneke (Lommel) Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt (pupil, kijker, oogappel). [N 106 (2001)] III-1-1
purper paars: peiës (Lommel), purper: pulper (Lommel), purper (Lommel) Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)] III-3-3
putemmer putemmer: pøtøi̯mər (Lommel), pøtømər (Lommel) [N 12 (1961)] I-7