e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sliepuit sliep: Sliep! Sliep!, gij krijgt het toch niet.  slip (Lommel), sliep, sliep: Sliep! Sliep!, gij krijgt het toch niet.  slip slip (Lommel) Sliep! Sliep! [Uitroep waarmee men iemand bespot die beetgenomen is of die niet krijgt wat hij verlangt, waarbij men een slijpende beweging maakt van de rechter wijsvinger over de linker (AN sliepuit)]. || Sliep: Uitroep waarmee men iemand bespot die beetgenomen is of die niet krijgt wat hij verlangt, waarbij men een slijpende beweging maakt van de rechter wijsvinger over de linker (AN sliepuit). III-3-2
slijm slijm: slijm (Lommel), snot: snot (Lommel, ... ) Slijm: kleverige taaie stof, als afscheiding van de slijmvliezen (slijm, zwadder, snotter, snot). [N 107 (2001)] III-1-2
slijmblaas slijm: slęi̯m (Lommel) Gelei-achtige afscheiding uit de schede v√≥√≥r het kalven. [N 3A, 37] I-11
slijmkoek tong: toŋ (Lommel) Koekje dat het kalf bij de geboorte in de bek heeft. [N 3A, 56] I-11
slijpbus, hoorn huis: hou̯ǝs (Lommel) Om goed te kunnen scherpen moet de wetsteen vochtig zijn. Daartoe droeg de maaier de wetsteen in een bakje of busje met water aan zijn riem of broekband. Soms werd hiertoe een stevige koehoorn gebruikt, waaraan een haakje was bevestigd. Soms ook plaatste men de bus of de hoorn met de punt in de grond. Waar het gebruik van de houten strekel en van de wetsteen niet (meer) onderscheiden is, wordt de slijpbus of hoorn (met vloeistof) die bij de wetsteen hoort, wel verward met het zandblok of de klomp (met zavel) die bij de strekel hoort. In de Belgische Kempen en in West-Haspengouw komt de slijpbus niet voor. Zie afbeelding 9, nummer 5. Zie ook het volgende lemma voor de inhoud van de slijpbus. [N 18, 81; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16II; monogr.] I-3
slijpstaal staal: stǫwǝl (Lommel) Een ¬± 40 cm lange stalen pin, voorzien van een handvat. Het oppervlak van de pin is soms wel, soms niet geruwd. Het staal wordt gebruikt om een mes of krabber op aan te zetten. Zie afb. 2. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slijpsteen aluinsteen: alø̜wnstęjǝn (Lommel), slijpsteen: slɛ̄pstęjǝn (Lommel) Een steen waarmee men de messen en de krabber slijpt. Op de steen deponeert men van tevoren water, zand of olie. [N 28, 122; N 28, 123; monogr.] II-1
slim slim: slim (Lommel) slim III-1-4
slimmerik slimmerik: slimmərik (Lommel) slimmerd III-1-4
slingeren slingeren: slingeren (Lommel) Het oogsten van honing door middel van een honingslinger. De ramen worden zo geplaatst dat de toplatten achteraan komen. De reden is dat de stand van de cellen van binnen naar buiten wijst, iets schuin omhoog. [N 63, 126; N 63, 123a; JG 1b; Ge 37, 174; monogr.] II-6