e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
troggewelf gewelf: gǝwɛlǝf (Lommel) Segmentgewelf, gewoonlijk ter dikte van een halve metselsteensteen, dat tussen ijzeren balken is aangebracht. Het wordt vaak toegepast als overdekking van een kelder. De lagen ervan worden evenwijdig met de balken gelegd zodat ze bij het metselen door een formeel moeten worden ondersteund. Zie ook afb. 33. In Q 121 werden de gleuven tussen de verschillende troggewelven van een kelder vaak opgevuld met stukken steen of steenslag. Men noemde deze opvulling 'schrotten' ('šrǫtǝ'). [N 32, 20a; monogr.] II-9
trom trommel: troməl (Lommel) Trommel. III-3-2
trommel trommel: en trômmel (Lommel) Trommel. [Willems (1885)] III-3-2
trommelen trommelen: Afl. sub trommel.  tromələn (Lommel) Trommelen. III-3-2
trommeltje trommeltje: trymlʔjən (Lommel) trommeltje [RND] III-3-2
trommelzucht opgelopen (volt. deelw.): ǫpgǝlōpǝn (Lommel), opstijving: opstęi̯veŋ (Lommel) Een sterke gasophoping in de pens bij koeien vooral veroorzaakt dor het eten van nat of bedauwd gras en klaver. Deze trommelzucht belet, door druk op de longen, de ademhaling en leidt tot hevige benauwdheid die de dieren kan doen stikken (Berns 1983, blz. 129). Zie ook het lemma ''trommelzucht'', ''meteorisme'' in wbd I.3, blz. 468-471. [N 3A, 90; L 23, 1c; A 48A, 6; N C add.; monogr.] I-11
trompet trompet: (n) trompet (Lommel), trompeͅt (Lommel) het koperen blaasinstrument met een schetterende, doordringende toon [trompet, toet] [N 112 (2006)] || Trompet. III-3-2
troosten; troost troost: tróst (Lommel), troosten: tróóstən (Lommel) troost || troosten III-1-4
tros vruchten tros: tros (Lommel), troz (Lommel), trosje: treske (Lommel) tros [ZND 32 (1939)] I-7
trossen flossen: (enk)  flǫs (Lommel) Gekleurde kwasten boven op het haam. [N 13, 13] I-10