e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uit de voor schieten uitschieten: ø̜tsxitǝ (Lommel) Als men bij het ploegen op een hard voorwerp (b.v. een steen) stoot, of als men met name bij een voetploeg de staart niet vast of niet goed recht houdt, kan de ploeg uit de voor schieten: het ploeglichaam belandt dan in de vorige voor. [JG 1a;N 11A, 124b] I-1
uitdenken uitspeculeren: ötspiʔəleiərən (Lommel) uitdenken, uitzoeken III-1-4
uitdraaien, oprekken op de leest zetten: op de leest zetten (Lommel) Het rekken van een schoen in de breedte en/of de lengte met behulp van een uitdraaileest of oprekleest of oprekmachine. [N 60, 245a; N 60, 245b] II-10
uitdrogen grauw worden: grǭwørǝ (Lommel) Gezegd van slecht deeg. [N 29, 29c; monogr.] II-1
uiteenploegen afeenploegen: af˱ęi̯ǝnplugǝ (Lommel), uiteenploegen: ø̜tei̯ǝn[ploegen] (Lommel), uiteenslaan: ø̜tei̯ǝnslǫu̯ǝn (Lommel) Manier van ploegen (met een "enkele" ploeg), waarbij de voren in de richting van de zijkanten van de akker worden omgekeerd. Nadat men aan een van beide zijden de eerste voor heeft geploegd, laat men de ploeg slepend over de wendakker gaan naar de andere zijde, om daar de tweede voor te ploegen. Via de andere wendakker verplaatst men zich weer naar de overzijde. Achtereenvolgens ploegt men nu de 3e voor tegen de Ie, de 4e tegen de 2e, enz. Terwijl de sleepweg van de ploeg over de wendakkers steeds korter wordt, komen de beide voren dichter bij elkaar te liggen, totdat zij midden op de akker bij elkaar komen en daar een greppel of laagte vormen. Voor de termen aanschieten op de reen en op de reen beginnen zie men ook het lemma de eerste voor ploegen, onder C. [N 11, 48; N 11A, 121a; JG 1a + 1b; A 33, 1a + b; monogr.] I-1
uitgaanskleren `s zondagse kleren: sondāxsə kleiər (Lommel), goede klederen: gooi kleder (Lommel), goede kleren: goei kleren (Lommel), gui kleiər (Lommel) De kleren die men draagt als men uit gaat. [DC 62 (1987)] || Uitgaanskleren. De kleren die men draagt als men uitgaat. [N 114 (2002)] III-1-3
uitgestort zaad van de hengst zaad: zǫu̯ǝt (Lommel) [N 8, 48 en 49] I-9
uitgeteld zijn gaan kalven: gaan kalven (Lommel), uitgeteld zijn: (de koe is) ø̄tgǝtēlt (Lommel) De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43] I-11
uitglijden uitschuiven: øͅtschøͅyvən (Lommel), øͅtsxøͅivə (Lommel), ətschøͅyvən (Lommel) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uitkomen uitkomen: ø̜tkǫmǝn (Lommel) Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17] I-4