e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=K278p plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vijl vijl: vē̜l (Lommel) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.] II-12
vijlborstel stalen borstel: stǫwǝlǝm bǭstǝl (Lommel) Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van het vijlblad kan worden verwijderd. Zie afb. 60. Ook een staalborstel wordt vaak gebruikt voor het reinigen van de vijlen. De stalen draden van deze borstel zijn langer dan die van de vijlborstel. Zie ook de lemmata ɛvijlborstelɛ en ɛstaalborstelɛ in wld II.11, pag. 75 en 124.' [N 53, 147] II-12
villa villa: vilá (Lommel) villa III-2-1
vin staart: stɛrt (Lommel), vin: vin (Lommel) rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)] III-4-2
vinden vinden: vēīnene (Lommel) vinden [ZND m] III-1-2
vinger vinger: vinger (Lommel), viŋər (Lommel) Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND] III-1-1
vingerlid gelid: geleej van de vinger (Lommel), lid: lid van ne vinger (Lommel) lid van de vinger [ZND 37 (1941)] III-1-1
vingers (spotnamen) pinken: peŋə (Lommel), blijf daar af met uw -  peŋ⁄(ə)n (Lommel), houd uw pinken daaraf  piŋ⁄ən (Lommel), poten: powətən (Lommel), seffens sla ik op uw poten  pøjətən (Lommel), tien geboden: tiŋgəbowəjə (Lommel) vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)] III-1-1
vink botvink: botfeŋk (Lommel), botvink (Lommel), Frings, omgesp.  boͅtveŋk (Lommel), Frings/IPA, omgesp.  botveŋk (Lommel), vink: vink (Lommel), Frings, omgesp.  veŋk (Lommel) botvink || vink [Willems (1885)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
violier flierbloem: flierbloem (Lommel), violierbloem: flīrblum (Lommel) Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)] I-7, III-2-1