18333 |
dunne zwarte rouwkous |
zwarte kous:
zwertə kaasə (K278p Lommel)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24909 |
duren, het duurt ... |
het duurt:
het duurt maa ne secon (K278p Lommel),
’t duurt ma ne menuut (K278p Lommel)
|
Het duurt maar een minuut. [ZND 38 (1942)]
III-4-4
|
19311 |
durfal |
durver:
des nen derver (K278p Lommel),
man:
da`s ne man (K278p Lommel)
|
hoe drukt ge uit in uw dialect: hij is moedig (hij is geen bangerd, hij durft bv. te vechten) [ZND 39 (1942)]
III-1-4
|
19310 |
durven |
durven:
derven (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel),
dèrəvən (K278p Lommel),
dərven (K278p Lommel)
|
durven [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-4
|
17837 |
dutje |
dutje:
e duj-e doewn (K278p Lommel),
een dutje doen (K278p Lommel)
|
Hoe noemt ge het wanneer iemand s middags wat gaat slapen ? [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|
17895 |
duwen |
duwen:
dowən (K278p Lommel)
|
duwen [RND]
III-1-2
|
33196 |
duwer van de aanaardhandploeg |
duwer:
dǫu̯ǝr (K278p Lommel)
|
Zie de toelichting bij het lemma Aanaardhandploeg. [N 18, 46c]
I-5
|
32912 |
dwarsbalk van de hooihark |
kop:
kǫp (K278p Lommel)
|
De balk van de hooihark waarin de tanden zijn bevestigd; zie afbeelding 11, b. De instabiliteit van de heteroniemen wijst erop dat het begrip amper tot de eigenlijke landbouwterminologie is doorgedrongen. [N 18, 92b]
I-3
|
32772 |
dwarsbalkjes, egscheien |
dwarsbalkjes:
dwarsbɛlǝkskǝs (K278p Lommel),
scheien:
sxɛi̯ǝn (K278p Lommel)
|
De dunnere verbindingsstukken tussen de hoofdbalkjes van deeg. Deze kunnen ook van tanden zijn voorzien, vooral als het de oude driehoekige eg betreft. Voor de plaatsen waar men voor deze scheien geen aparte term gebruikt, zie men het lemma ''de gezamenlijke balken van de eg''. [JG 1a + 1b; N 11, 69b; N 11A, 155b; monogr.]
I-2
|
19330 |
dwarsdrijven |
haarzakken:
k ingeslikt [Glottisslag]
horza?en (K278p Lommel)
|
Hij moet altijd dwarsdrijven (anders willen zijn dan anderen). [ZND 23 (1937)]
III-1-4
|