18053 |
gif |
vergift:
vergift (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Gif: stof die een nadelige of dodelijke werking heeft op het lichaam van een mens (venijn, (ver)gif(t)). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
22788 |
gilde |
gilde:
en guld (K278p Lommel),
geel (K278p Lommel),
gul (K278p Lommel),
Gaat de gul mee in de processie?
gul (K278p Lommel)
|
Een gilde. [ZND 35 (1941)] || Gilde. [Willems (1885)] || Gul: Gilde.
III-3-2
|
22490 |
gildeknecht |
knecht:
(de) knèècht (K278p Lommel)
|
de knecht van een gilde [knaap] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17879 |
gispen, geselen |
karwatsen:
karwatsen (K278p Lommel),
kletsen:
kletsen (K278p Lommel)
|
Met een tak of zweep slaan (smikken, geselen, klatsen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
20949 |
gist |
gist:
ges (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
gjɛs (K278p Lommel)
|
Door het feit dat de vragen niet alle even genuanceerd waren gesteld, komen er woorden voor die zowel moderne droge gist als natte gist als zuurdeeg aanduiden. Het zuurdeeg blijkt volgens sommige informanten (L 291, Q 35) voor het bereiden van zwartbrood of roggebrood gebruikt te worden, terwijl de gist of "heffe" voor witbrood wordt aangewend. [N 29, 22; LB 2, 234; monogr.; JG 1b, add.; S 10; L 1a-m; L 2, 21a; Gi; A 22, 2] || gist, dikwijls door brouwerijen geleverd (Fr. levure) [ZND 02 (1923)]
II-1, III-2-3
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glace’s (K278p Lommel),
glactje (<fr.):
[?: glottisslag -> *kë, i.e. verkl.wd.]
jlasei?əs (K278p Lommel)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20049 |
gladiool |
gladiool:
gladiouəl (K278p Lommel)
|
Gewone zwaardlelie (gladiolus communis). Hoge plant (bijna 1 m), de bladeren zijn zwaardvormig en spits gevormd. De bloemen naar één kant, de kleur is rood of wit, met allerlei tussenkleuren; de bloembuis is gebogen (gladiool, harnaswortel, 12 apostelen,
III-2-1
|
20556 |
glazig |
glazerig:
glowɛrig (K278p Lommel),
glazig:
glauzig (K278p Lommel)
|
aardappel die hard en doorschijnen is (glazen patat) [ZND 35 (1941)]
III-2-3
|
17626 |
glazuur |
glazuur:
glazuur (K278p Lommel)
|
Glazuur: de glinsterende laag waarmee de tanden bedekt zijn (glazuur, email, wit). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29571 |
gleiswerk |
aardewerk:
ęjǝrwęrk (K278p Lommel),
ɛjǝrwɛrǝk (K278p Lommel)
|
Geglazuurd aardewerk. Het woordtype faïence (Q 156) is van toepassing op geglazuurd en geschilderd aardewerk, oorspronkelijk afkomstig uit Faënza, later naar voorbeeld hiervan ook elders vervaardigd. [N 20, 5; L 35, 78; monogr.]
II-8
|