33919 |
goedaardige droes |
droes:
druu̯s (K278p Lommel)
|
Een infectieziekte in de keelstreek die vooral jonge paarden aantast. Tussen de besmetting en het uitbreken van de ziekte verloopt ongeveer èèn week. Dan treedt koorts op, gepaard met ontsteking van het neusslijmvlies, waarbij veel slijm wordt afgescheiden, dat na enkele dagen etterig wordt. Typisch voor deze ziekte is de klierzwelling tussen de beide takken van de onderkaak; snel wordt de gezwollen klier dan week, verettert en breekt door. Gewoonlijk verloopt de ziekte goedaardig. [A 48A, 28b; N 8, 89 en 90a; N 52, 15b, 24 en 25; monogr.]
I-9
|
19834 |
goede kamer, ontvangkamer |
salon:
saloͅn (K278p Lommel)
|
salon
III-2-1
|
34120 |
goede vleeskoe |
stevige koe:
stēvegǝ kui̯ (K278p Lommel)
|
Breedgebouwde en goed in het vlees zittende koe. [N 3A, 141b]
I-11
|
33024 |
goede- opbrengst geven |
(goed) schieten:
sxitǝ(n) (K278p Lommel)
|
Werkwoordelijke uitdrukking van het vorige lemma "de oogst levert goed op", "staat er goed voor". Zeer algemene uitdrukkingen als "(de oogst) staat goed" of "(de oogst) staat schoon" zijn hier niet opgenomen. Vergelijk ook het lemma ''groeien'' (1.1.4). [N 15, 12; monogr.; add. uit N 15, 10 en 11; L 5, 39; L 39, 39]
I-4
|
19102 |
goedheid |
goedigheid:
gŏĕtəchè (K278p Lommel)
|
goedheid
III-1-4
|
17903 |
gooien |
smijten:
smijten (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel),
`
smeiten (K278p Lommel),
werpen:
weͅrpə (K278p Lommel)
|
gooien; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 26 (1964)] || smijten [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
19570 |
gootsteen |
moos:
soort van pompbak
moos (K278p Lommel),
pompsteen:
pompstei̯ən (K278p Lommel),
watersteen:
woaterstien (K278p Lommel)
|
de kom, bak of emmer, waarin de teljoren, schotels, enz. worden afgewassen [ZND 02 (1923)] || gootsteen
III-2-1
|
21627 |
gouden twintig frank |
napoleon:
ps. letterlijk omgespeld volgens Frings.
napōleōͅn (K278p Lommel),
nə napōleōͅn (K278p Lommel),
ps. omgespeld volgens Frings.
nə nəpōləjoͅn (K278p Lommel)
|
Betekenis en uitspraak van: napoleon? Uitspraak en betekenis. [N 21 (1963)] || gouden munt van 20 franc [N 21 (1963)]
III-3-1
|
24156 |
goudhaantje |
belgenvlagje:
Frings, omgesp.
beͅlzəvlɛxskə (K278p Lommel),
goudhaan:
gāthou̯ən (K278p Lommel)
|
goudhaantje (9 zeer klein vogeltje; geel streepje op de kop; meestal in sparren; roep en zang heel hoog piepend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24157 |
goudvink |
goudvink:
gātfeŋk (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
gātfeŋk, goͅu̯tfeŋk (K278p Lommel)
|
goudvink (14,5 grijs op de afbeelding is prachtig rood bij de man; zomer en winter vrij schaars; broedt in sparrenbos; worteltjesnest; roep hoog fluitend [pjuuu] [N 09 (1961)]
III-4-1
|