31077 |
kantlikker |
kanteblinker:
kanteblinker (K278p Lommel)
|
Het ijzeren instrument op een houten handvat waarmee men de kanten polijst door er was in te branden. Zie afb. 63. [N 60, 138a]
II-10
|
24081 |
kanunnik |
kanunnik (<lat.):
kənønək (K278p Lommel)
|
Een wereldlijke R.K. geestelijke die deel uitmaakt van een kapittel van een kathedrale kerk, kanunnik. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
33116 |
kap aan de vlegelknuppel |
kap:
kap (K278p Lommel)
|
In tegenstelling tot de kap aan de vlegelstok die van ijzer is, is de kap aan het slaghout van leer. De meest voorkomende vorm van deze kap is een zeer stevig stuk taai varkensleer (in Q 9: van ezelleer); aan de uiteinden zitten enkele gaatjes, waar een leren veter doorheen wordt gehaald waarmee de kap, met een lus, om de vlegelknuppel wordt vastgesnoerd. Daartoe zijn in de enigszins afgeplatte kant van de knuppel enkele (doorgaans drie) inkepingen gemaakt waar de veters doorheen lopen. Zie afbeelding 10, d. In L 286 tekent de zegsman een vlegelknuppel met een gat erin, waardoor de vlegelband loopt. [N 14, 3b, 3d en 3e; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18677 |
kap van een lange schoudermantel |
kap:
kap (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
B.v. Regenjas met kap.
kap (K278p Lommel)
|
kap || kap van lange schoudermantel zonder mantel [kovel, keuvel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23272 |
kapelaan |
kapelaan:
kablaan (K278p Lommel),
kabloans (K278p Lommel),
kaplaan (K278p Lommel),
kappelowwen (K278p Lommel),
kəbloͅuən (K278p Lommel)
|
Een kapelaan [ôngerpastoeër]. [N 96D (1989)] || Hoe noemt men de priester (of de priesters) die de pastoor helpen de parochie bedienen (Fr. vicaire)? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
29946 |
kaphamer |
kaphamer:
kaphāmǝr (K278p Lommel)
|
Metselaarsgereedschap dat wordt gebruikt voor het behakken van metselstenen. De kop van de bikhamer heeft aan één uiteinde een horizontale, spits toelopende staart, terwijl het andere uiteinde van een verticale, spits toelopende staart is voorzien. Er bestaan ook uitvoeringen waarvan de kop aan één kant is uitgevoerd met een dik vierkant uiteinde, terwijl de andere kant een horizontaal spits toelopende staart heeft. Zie ook afb. 8. Het woord 'verkeerhamer' werd volgens Van Houcke (pag. 132) in Turnhout en omgeving gebruikt. [N 30, 15a; monogr.]
II-9
|
29949 |
kapheep |
herstel/harstel:
hɛrstęl (K278p Lommel),
hɛrstɛ̄l (K278p Lommel)
|
Hakmes waarmee men mortelresten van oude metselstenen verwijdert. Zie ook afb 10. [N 30, 15d; monogr.]
II-9
|
18293 |
kapmantel |
caban (fr.):
kabà (K278p Lommel),
kapmantel:
kabmantəl (K278p Lommel),
kapmantel (K278p Lommel),
kapmantəl (K278p Lommel),
kápmantəl (K278p Lommel),
ZND35,011b: Oude menschen.
een kapmantel (K278p Lommel),
ZND35,011b: Vroeger in gebruik, nu niet meer te zien in de gemeente.
nɛ kapmantel (K278p Lommel),
pelerinetje (<fr.):
ZND35,011b: Oude menschen.
een pellerine’en (K278p Lommel)
|
een kapmantel (ruime vrouwenmantel die meestal gedragen werd om naar de kerk te gaan) [ZND 35 (1941)] || kapmantel, grote zwarte ~, zeer ruime aan de hals gerimpelde cape die tot de voeten reikt en voorzien is van een grote muts [mantielie] [N 25 (1964)] || schoudermantel, lange ~ zonder mouwen maar met een kap [kapmantel, kabang, kaban, foek, hoek, schommantel] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18691 |
kapotjas |
kapot (<fr.):
[Cfr. kapotjas].
kapoͅt (K278p Lommel),
lange legerjas
kapot (K278p Lommel),
kapotjas (<fr.):
kapoͅt+jas (K278p Lommel),
kapoͅtjas (K278p Lommel)
|
kapot || kapotjas || kapotjas, in de betekenis van kostuum(onderdeel); betekenis/uitspraak [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19483 |
kapstok |
kapstok:
kapstok (K278p Lommel),
kapstoͅk (K278p Lommel)
|
kapstok [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|