20349 |
kleindochter |
kleindochter:
klèndóóchtər (K278p Lommel)
|
kleindochter
III-2-2
|
33318 |
kleine boerderij |
kleine boerderij:
klęi̯n [boerderij] (K278p Lommel)
|
Bij keuterij, e.d. in het noorden van de Nederlandse provicie wordt uitdrukkelijk opgemerkt dat de keuterboer gewoonlijk ook in dagloondienst is en géén paard bezit; zijn grond beslaat niet meer dan drie tot vijf hectaren. Ook hier vindt men, naast specifieke terminologie met name met het element keuter, ook veel omschrijvende benamingen met klein en diminutiva. Voor de fonetische documentatie van het type boerderij, zie het lemma "Boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2c; A 30A, 3a, 3b en 3d; L 22, 1b; monogr.; add. uit L 38, 22]
I-6
|
29988 |
kleine bouwladder |
klein leertje:
klē̜n lerkǝn (K278p Lommel),
kleine leider:
klē̜n lē̜jǝr (K278p Lommel)
|
Kleine ladder van ongeveer 1.75 m lengte die voornamelijk wordt gebruikt voor het werk binnenshuis. [N 32, 9b; monogr.]
II-9
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
beetje:
Syst. Grootaers
betskə (K278p Lommel)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
17756 |
kleine neus |
klein neusje:
klein neeske (K278p Lommel),
klein neuske (K278p Lommel),
klèn nusken (K278p Lommel),
piepneusje:
piep neuske (K278p Lommel)
|
een klein neusje [ZND 39 (1942)]
III-1-1
|
24463 |
kleine schadelijke zoogdieren |
ongedierte:
ongediert (K278p Lommel)
|
schadelijke en hinderlijke grotere dieren als muizen, mollen, enz. [DC 55 (1980)]
III-4-2
|
29813 |
kleine stenen |
facadesteentjes:
fasātstɛjʔǝs (K278p Lommel)
|
Smalle, dunne baksteentjes. De invuller uit L 321 onderscheidt daarbij vier formaten: ɛvechtformaatɛ (21x10x4 cm), van klei; ɛwaalformaatɛ (21,5x10x5,5 cm), van klei, voor buitenwerk; ɛmaasformaatɛ (21,5x10x8,5 cm), wit, voor binnenwerk en ɛlilliputtersɛ (14,5x6,5x3,5 cm), mooi glad, voor schoorsteen en hal. In L 291 werd zoɛn kleine steen spottend ook wel een bakkersbrood (bɛk\rs˱brū\t) genoemd.' [N 30, 54a; monogr.]
II-8
|
25602 |
kleine uitsteeksels op de broodkorst |
harde korst:
hɛrtǝ kǭst (K278p Lommel)
|
De bij het zigzag knippen ontstane kleine uitsteeksels op de broodkorst. [N 29, 44c]
II-1
|
21338 |
kleingeld |
kaartgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
kōͅwərtgeͅlt (K278p Lommel),
kleingeld:
kleigeld (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
klengeld (K278p Lommel),
cf main
klai geld (K278p Lommel),
ps. omgespeld volgens Frings.
klɛgɛlt (K278p Lommel),
pasgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
pasgeͅlt (K278p Lommel),
stuiversgeld:
ps. omgespeld volgens Frings.
støͅi̯vərsgeͅlt (K278p Lommel)
|
Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] || kleingeld [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
20347 |
kleinkinderen |
kleinkinder:
klènkénər (K278p Lommel)
|
kleinkind
III-2-2
|