17784 |
knipogen |
een oogje pitsen:
n ɛgske pitsen (K278p Lommel),
een oogje plimpen:
een oogske plimpen (K278p Lommel),
een pinken:
een pinken (K278p Lommel),
oogjes pitsen:
ĕŭgskes pitsen (K278p Lommel)
|
knipogen (een oog dichtdoen als teken van verstandhouding) [ZND 28 (1938)]
III-1-1
|
24187 |
knobbelzwaan |
knobbelzwaan:
knobəlzwoͅu̯ən (K278p Lommel)
|
zwaan: knobbelzwaan (152 dezelfde als de tamme zwaan [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25080 |
knoeien, morsen, bevuilen |
begaden:
begaaien (K278p Lommel),
begaoien (K278p Lommel),
besmossen:
besmossen (K278p Lommel),
smerig maken:
smerig maken (K278p Lommel)
|
bevuilen [ZND 32 (1939)]
III-4-4
|
19076 |
knoest |
knoest:
knust (K278p Lommel)
|
knoest
III-4-3
|
21001 |
knoflook |
bol look:
ook: ZND 30, vr. 36
⁄nen bol loo-wek (K278p Lommel),
look:
lok* (K278p Lommel),
looek (K278p Lommel)
|
knoflook || look [ZND 01 (1922)]
I-7
|
17664 |
knokkelkuiltjes |
deukjes:
deukjes (K278p Lommel)
|
De deukjes op de gewrichten tussen de hand en de vinger (kuiltjes, koetjes, putjes) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
33246 |
knollen uittrekken |
plukken:
plø̜ʔǝn (K278p Lommel)
|
In oktober worden de bieten geoogst. Vroeger werden ze met een riek uitgestoken, later met een speciaal stuk gereedschap, zie het lemma Bietenrooier. Het bleef zwaar werk. Het object van het werkwoord is steeds "knollen" zoals in het lemma Knolvoer, Rapen (Coll.). Vergelijk ook het lemma Aardappels Rooien. [N Q, 11a; monogr.; add. uit Goossens 1963, kaart 17]
I-5
|
33236 |
knolraap, raap |
raapje:
rępkǝ (K278p Lommel),
rapen:
rāpǝ (K278p Lommel),
rǭpǝ (K278p Lommel)
|
Brassica rapa L. var. rapa. Knolraap is de gekweekte knol van de plant met de naam raapzaad, die een radijsachtige smaak heeft en doorgaans als veevoeder wordt geteeld, maar ook werd gegeten. Vergelijk ook de toelichting bij het lemma Koolraap (Bovengronds). De knollen zijn wit en hebben de grootte van een appel; het bovenste randje van de knol is vaak purperkleurig. Vaak worden ze in het stoppelveld gezaaid, na de graanoogst. De antwoorden zijn in het meervoud gegeven, behalve voor de verkleinvorm raapje dat aan het einde van het lemma is toegevoegd. [N 7, 16; N 12, 40; N 12A, 4b; JG 1b, 2c; L 6, 3a; L 41, 1; Wi 5; R 3, 31; monogr.; add uit N 12, 41 en Goossens 1963, kaart 20]
I-5
|
33237 |
knolvoer, rapen (coll.) |
groen:
gryn (K278p Lommel)
|
Rapen in het algemeen, als groenvoer of als ingekuild voer voor het vee gebruikt; herfstknollen. [N 12A, 4a; JG 1b, 2c; monogr.; add. uit N 11A, 29f en 29g; N 12, 40, N Q, 11a]
I-5
|
18262 |
knoop |
knoop:
knyǝp (K278p Lommel),
knop:
B.v. van jas.
knoͅp (K278p Lommel)
|
knop, knoop || Plat, rond schijfje of min of meer bolvormig voorwerpje van been, hout, metaal enz., dat aan kleding of andere gebruiksvoorwerpen wordt genaaid, hetzij als een middel om ze te doen sluiten of met een deel van hetzelfde of met een ander stuk te verbinden. [N 59, 135; N 62, 65a; Gi 1.IV, 48; Wi 5; S 18; MW; monogr.]
II-7, III-1-3
|