e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
koning en vrouw van een kleur in een hand heer en dame: ik hem den heer en de dam been (Lommel) Ik heb den heer en de vrouw van harten samen (bij het kaartspel). [ZND 40 (1942)] III-3-2
koning in het kaartspel heer: heer (Lommel), hier (Lommel), speeling: "heer  hejər (Lommel) En hoe [noemt u van het kaarspel] de [verschillende] plaatjes? - II. Koning. [DC 52 (1977)] || Koning: Hoe heet schoppen heer of schoppen koning (in een kaartspel)? [ZND 42 (1943)] III-3-2
koning van de rosmolen as: as (Lommel) De grote, staande as in rosmolens. De koning is aan de onderzijde voorzien van een trekbalk en aan de bovenzijde van een spoorwiel. [N D, 28] II-3
koningin koningin: kønegen (Lommel), moeder: mojǝr (Lommel) Het enige volmaakt vrouwelijke dier in een bijenkolonie. Geslachtelijk is de koningin gelijk aan de werkbij, maar in het larvestadium is de aanstaande koningin gevoed met hoogwaardige voedingsstoffen, de koninginnegelei, en de werkbij niet. In ieder volk is slechts één koningin aanwezig. Haar enige taak bestaat in het leggen van eieren. Zij kan bevruchte of onbevruchte eieren leggen. Uit de bevruchte eieren ontstaan werkbijen of eventueel koninginnen, uit de onbevruchte komen de darren. Een koningin kan een leeftijd van vier à vijf jaar bereiken. Is zij niet meer in staat eieren te leggen en daardoor nutteloos geworden voor de kolonie, dan wordt de oude koningin vervangen door een nieuwe. [N 63, 12d; S 3, L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 12; R 3, 42; Ge 37, 37; A 9, 3; monogr.] II-6
koninginnebroed moerdoppen: moerdoppen (Lommel) De cellen met daarin de larven, waaruit later de koninginnen ontstaan. [N 63, 24c] II-6
koninginnecel, moerdop dop: dop (Lommel) Cel waarin de koningin of moer uitgebroed wordt. Ze lijkt niet op de werkbijcel of darrecel. Binnenin is deze grote cel rond. In één volk kunnen belangrijke verschillen in afmetingen der verscheidene moedercellen bestaan. Hoe groter ze zijn, des te beter kan de koningin of moer, die erin geboren moet worden, zich ontwikkelen. Elke koninginnecel bevat in zich de mogelijkheid van een zwerm. Het aantal moercellen varieert bij de verschillende bijenvolken. [N 63, 13d; S 3; JG 1b; JG 2b-5, 11; Ge 37, 38; monogr.] II-6
koninginnepap koninginnebrij: koninginnebrij (Lommel) Het specifieke voedsel waarmee uitsluitend de koninginnelarven gevoed worden. De jonge werkbijen, de voedsters, scheiden uit de speekselklieren een zeer voedzame, eiwitrijke stof af, de z.g. koninginnepap. De eerste drie levensdagen krijgen alle werkbijlarven deze pap toegediend. Daarna krijgen de werkbijlarven een mengsel van honing, stuifmeel en water toegediend, een minder voedzaam eten dan de koninginnepap. De moerlarven in de grote moerdoppen of -cellen krijgen wel de koninginnepap in hun verder larfstadium toegediend. Hierdoor kunnen ze zich tot koningin of moer ontwikkelen. [N 63, 22d; N 63, 66; Ge 37, 41] II-6
koof keuvel: = 61b (mutsje met opstaande wand en platte bovenkant, binnenshuis gedragen door bejaarde mannen {afb} [bonnegrekske, kalotje])  kø͂ͅvəl (Lommel) koof, kovel, keuvel, in de betekenis van hoofddeksel; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kookkachel, fornuis cuisinière (fr.): cuisinière (Lommel) de vierkante kookkachel, met twee of vier ovens van voren [ZND 23 (1937)] III-2-1
kookpot kasserol: kastroͅl (Lommel), kəstroͅl (Lommel) kookpot III-2-1