18179 |
kousenband |
rek:
rek (K278p Lommel)
|
kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18794 |
kousenwol |
saai:
saaj (K278p Lommel),
saoi (K278p Lommel)
|
hoe heet het wollen garen waarmee kousen worden gebreid ? [ZND 42 (1943)]
III-1-3
|
19621 |
kouter |
kouter:
kãtǝr (K278p Lommel),
kādǝr (K278p Lommel),
kǭu̯tǝr (K278p Lommel),
voorsnee:
vørsnēi̯ (K278p Lommel)
|
Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.]
I-1
|
26087 |
kozijn |
deurgebont:
dø̜̄rgǝbont (K278p Lommel),
gebont:
gǝbont (K278p Lommel),
venstergebont:
vɛ̄nstǝrgǝbont (K278p Lommel)
|
Houten of metalen raamwerk, bestaande uit twee stijlen met een boven- en onderdorpel, waarin een deur of raam wordt aangebracht. In Q 113 zijn kozijnen pas kort in gebruik. Voorheen paste men een constructie toe die 'blindraam' of 'rabat' werd genoemd. Daarbij werd in de massief gemetselde muur een opening gelaten waarin later het deur- of raamkozijn werd geplaatst. Het houtwerk van zo'n blindraam werd door middel van de pleisterlaag vastgezet. De kozijnen die tegenwoordig worden gebruikt, zijn dikker dan het kozijn dat bij de blindramen gebruikelijk was. Zij steken aan de binnen- en aan de buitenkant verder naar voren en worden vastgezet met behulp van kozijnankers, die tussen de voegen van de beide spouwmuren worden gemetseld. In verband met deze verankering in het metselwerk wordt het kozijn van tevoren geplaatst (Lochtman, pag. 42). Zie ook het lemma 'Muurraam'. [N 32, 10a-c; N 55, 6a-c; monogr.; div.]
II-9
|
30261 |
kozijnanker |
kozijnhaak:
(mv)
[kozijn]hāʔǝn (K278p Lommel)
|
L-vormig ijzer waarmee een kozijn in de muur wordt vastgezet. Volgens een invuller uit L 289 werden kozijnen vroeger slechts met spijkers vastgezet. Het kozijnanker is een ontwikkeling van latere tijd. Zie voor het woordtype 'dook' (K 318, L 414) ook de toelichting bij het lemma 'Dook'. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel '(kozijn)-' het lemma 'Kozijn'. [N 32, 11a; N 55, 18a; monogr.]
II-9
|
18205 |
kraag |
col (fr.):
koͅl (K278p Lommel),
kraag:
kraag (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
kraog (K278p Lommel),
krax (K278p Lommel),
kroag (K278p Lommel)
|
kraag [ZND 28 (1938)] || kraag, boord van een hemd
III-1-3
|
18678 |
kraag van een kraagmantel |
pelerine (<fr.):
pelərim (K278p Lommel)
|
kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
30235 |
kraagsteen |
slof:
slǫf (K278p Lommel)
|
Een in de muur gemetselde, uitstekende steen waarop het uiteinde van de latei rust. [N 32, 15c; monogr.]
II-9
|
34491 |
kraaien, gezegd van de haan |
kraaien:
krɛi̯ǝn (K278p Lommel),
krɛ̄i̯ǝ (K278p Lommel)
|
[N 19, 49; Vld.; monogr.]
I-12
|
22858 |
kraaltjes |
kraaltjes:
krulʔjəs (K278p Lommel)
|
kraaltjes [RND]
III-3-2
|