28498 |
leggende werkbij |
leggende bij:
leggende bij (K278p Lommel)
|
Een werkbij die eieren legt. Bij moerloosheid kunnen ook werkbijen optreden als eierenlegster. Maar zij doen dit leggen niet zo goed als de moer. De eieren zijn echter onbevrucht, omdat de werkbij geen darrenzaad heeft ontvangen. Uit de eieren komen alleen darren. Eieren van leggende werkbijen vindt men altijd aan de rand van een cel. Een koningin legt in het midden van de cel. Zie voor de fonetische documentatie van (werkbij) het lemma Werkbij en van (bij) het lemma Bij. [N 63, 62a]
II-6
|
29060 |
legger |
zucht:
zøxt (K278p Lommel)
|
Een veel voorkomende zwelling of slijmbeursje van verschillende grootte aan de achterkant van de elleboog. Ze ontstaat door de druk van de kalkoenen der voorijzers op het gewricht, als het dier over een te kleine ligplaats beschikt en daardoor met de borst op de onder het lijf getrokken voeten ligt. De legger is een schoonheidsfout, die bij het lopen niet hindert maar wel pijnlijk kan zijn. [N 8, 32.1, 90d, 90f en 90g; monogr.]
I-9
|
33409 |
legnest |
nest:
nē̜ ̞st (K278p Lommel),
nęst (K278p Lommel)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
21553 |
lei |
lei:
’n lije (K278p Lommel),
’n lèj (K278p Lommel)
|
Een lei waarop de kinderen schrijven. [ZND 37 (1941)]
III-3-1
|
34147 |
leiden |
dekken:
dēʔǝ (K278p Lommel),
dɛʔǝ (K278p Lommel),
leiden:
lęi̯ǝn (K278p Lommel)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
30530 |
leien dak |
leien dak:
lęjǝn dak (K278p Lommel),
schaliën dak:
sxalijǝn dak (K278p Lommel)
|
Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.]
II-9
|
29899 |
leipan |
vierkantige pan:
virkɛntegǝ pan (K278p Lommel)
|
Gebakken dakpan in de vorm en afmeting van de natuurlijke lei. Leipannen worden gespijkerd, zij hebben geen kop- of zijsluiting en moeten daarom zo gedekt worden dat de naad tussen twee leipannen afgedekt wordt door een bovenliggende pan. [N 32, 49a]
II-8
|
24570 |
lelietje-van-dalen |
boslelie:
-
boscleelieen (K278p Lommel),
meiklokje:
-
meie kluiksken (K278p Lommel),
meiklokskes (K278p Lommel)
|
lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)], [ZND 34 (1940)]
III-4-3
|
19535 |
lemmer |
het scherp:
ət sxɛrəp (K278p Lommel),
lemmer:
lɛmər (K278p Lommel),
snede:
snēi̯ (K278p Lommel)
|
het scherp van het mes || snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
17643 |
lende |
lee:
lej (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
léj (K278p Lommel),
lende:
pijn in de lenden (K278p Lommel)
|
ik heb pijn in de lendenen (in de rug) [ZND 30 (1939)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)]
III-1-1
|