id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
17555 | mager worden | vermageren: vermageren (Lommel) | Mager worden: in omvang en gewicht afnemen (afslekkeren, afslanken, krimpen, slinken, vermageren). [N 106 (2001)] III-1-1 |
34127 | magere koe | kapstok: kapstǫk (Lommel), magere koe: māgǝr kui̯ (Lommel) | [N 3A, 147a] I-11 |
32984 | mais | maïs: ma`is (Lommel), mai̯s (Lommel) | Zea mays L. Hoogopschietende graansoort met bloeikolven. Vroeger (in Q 14 wordt gepreciseerd: "vóór 1915") alleen als kippevoer bekend; maar de laatste decennia hoe langer hoe meer geteeld als veevoeder. Maïs wordt tegenwoordig op rijen gezet met een afstand van ongeveer 50 cm. Turkentarwe (naar de vreemde herkomst) was de oude en vrij algemene Zuidnederlandse benaming die door het veel kortere maïs verdrongen werd. Het type korentjestarwe, lett. "korreltjes-tarwe", dial. ''kurkentarwe'', is wel een volksetymologie van turkentarwe; in de veelvuldig voorkomende doubletten verschilt alleen de eerste medeklinker. De Vorsense opgave pǝtruk komt uit het Waalse peûs d''trouc'' (pois de Turc), "erwt uit Turkije". Zie afbeelding 1, g.' [N P, 22; JG 1a, 1b; L lijst graangewassen, 4; monogr.; add. uit N 15, 1b] I-4 |
33025 | mais oogsten | aftrekken: āftrɛʔǝ (Lommel) | De maïskolven van de planten aftrekken. Het object van de handeling is steeds maïs -vergelijk het lemma ''mais'', 1.2.12- of maïskolven -vergelijk het lemma ''maiskolf'', 1.3.9-.' [N Q, 21; monogr.] I-4 |
32994 | maiskolf | kolf: kolǝf (Lommel) | Het vruchtbeginsel van de maïsplant. In L 269a wordt het vrouwelijk vruchtbeginsel (kolf) anders benoemd dan het mannelijk beginsel (aar). Zie afbeelding 1, g, 1. [N Q, 20; monogr.] I-4 |
33822 | mak | gemakkelijk: gǝmɛʔǝlǝk (Lommel), mak: mak (Lommel) | Gezegd van een zachtaardig, gewillig paard. [JG 1a; N 8, 64i en 64j] I-9 |
26638 | malooi | bak: bak (Lommel), zak: zak (Lommel) | De hoeveelheid graan die men naar de molen brengt en die groot genoeg is om er één of twee keer van te bakken. Zie ook de toelichting bij de lemmata ɛmaalgoedɛ en ɛbakmeelɛ.' [JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 2c; monogr.; N D, 33 add.] II-3 |
20969 | mals | mals: mals (Lommel) | mals (vlees) III-2-3 |
30836 | mals, goedgelooid leer | mals leder: mals leder (Lommel) | Goedgelooid, zacht, lenig, buigzaam leer. [N 60, 9] II-10 |
20205 | man | vent: huw hit dije vɛnt (Lommel), vɛnt (Lommel), vɛ͂nt (Lommel) | man [RND], [RND] || Vertaal in uw dialect: hoe heet die man? [ZND 48 (1954)] III-3-1 |