24209 |
meerkoet |
meerkoet:
mērkut (K278p Lommel)
|
meerkoet (38 witte bles en bek; niet zo algemeen; niet op kleine watertjes; meestal met velen bijeen; roep keffend [N 09 (1961)]
III-4-1
|
21273 |
meester |
meester:
mjistər (K278p Lommel)
|
(school)meester [RND]
III-3-1
|
30819 |
meesterknecht |
meesterknecht:
meesterknecht (K278p Lommel)
|
De eerste knecht of onderbaas. [N 60, 217d]
II-10
|
22951 |
meet: lijn waar het spel eindigt |
meet:
mēt (K278p Lommel)
|
Meet (eindstreep).
III-3-2
|
22496 |
meetje steken |
mikjeschieten:
mikske schieten (K278p Lommel),
Mikske (van mik(ken)) + schieten.
mekskəschitən (K278p Lommel)
|
het spel waarbij men centen werpt in een bepald vak [meetje steken, mitjezzen, flikken] [N 112 (2006)] || Mikskeschieten: Jongens- en mannenspel dat erin bestaat een muntstuk of andere schijf van op zekere afstand zo dicht mogelijk naar een in ht rond getrokken streep te gooien.
III-3-2
|
24210 |
meeuw algemeen |
meeuw:
meiəu (K278p Lommel),
mēēëw (K278p Lommel)
|
meeuw [Willems (1885)]
III-4-1
|
22458 |
mei |
mei:
de mei (K278p Lommel),
Sub mei, 2. De mei(boom) stond al op het dak.
mäi (K278p Lommel),
meiboom:
Sub mei, 2. De mei(boom) stond al op het dak.
mäibom (K278p Lommel)
|
de tak, struik of vlag die geplaatst wordt op huizen in aanbouw [N 112 (2006)] || Mei(boom): denneboompje dat men op een nieuw gebouw plaatst, wanneer het gebint klaar is.
III-3-2
|
33337 |
meid, dienstmeid |
meid:
mɛi̯t (K278p Lommel),
meisje:
māsǝ (K278p Lommel),
mɛskǝ (K278p Lommel)
|
Meid is een noordelijke vorm, een samentrekking uit maged, maagd. Kok en keukense slaan op de keukenmeid. Dienstbode is een expansie uit de (Noord-)Nederlandse standaardtaal. [L 1, a-m; L 1u, 156; L 38, 10; RND 118; R 12, 30; S 6 en 23; Wi 6; monogr.]
I-6
|
24582 |
meidoorn |
meidoorn:
[mae.idou6r6n*]
meidoorn (K278p Lommel)
|
meidoorn, vrucht (Crataegus) [DC 69 (1994)]
III-4-3
|
24331 |
meikever |
mulder:
mulder (K278p Lommel),
møͅldər (K278p Lommel)
|
meikever
III-4-2
|