21745 |
mikken |
mikken:
mikke (K278p Lommel),
mikken (K278p Lommel),
miʔn (K278p Lommel),
mi’en (K278p Lommel)
|
lonken (mikken) [RND] || Mikken. [Willems (1885)] || Op iemand mikken (om met een boog of geweer te schieten). [ZND 38 (1942)]
III-3-2
|
34112 |
miltkuilen |
miltkuilen:
meltkøi̯lǝ (K278p Lommel)
|
Holten in het lijf van een niet fraai gebouwde koe. [N 3A, 146; monogr.]
I-11
|
34201 |
miltvuur |
miltvuur:
meltvȳi̯ǝr (K278p Lommel)
|
Miltvuur is een bodemziekte. De smetstof blijft in de vorm van sporen jarenlang buiten het lichaam in de grond levensvatbaar. Door graven, door verschil in waterstand, misschien ook door mollen en regenwormen komen de sporen naar boven. Als het vee ze opneemt met het voedsel of binnenkrijgt door wonden, groeien ze in het lichaam uit en verspreiden zich met het bloed naar alle organen. Deze dodelijke ziekte heeft een snel verloop. Soms sterven de dieren zonder dat er voorafgaande verschijnselen konden worden opgemerkt ineens onder krampachtige stuipen. Meestal worden ze vrij plotseling hevig ziek met hoge koorts en verschijnselen van pijn en zijn ze binnen 24 uur dood. Bloedige uitvloeiingen uit neus, mond, aars en kling komen veel voor, vooral na de dood. De slijmvliezen zijn hoog roodblauw gekleurd (Berns 1983, blz. 141). Zie ook het lemma ''miltvuur'' in wbd I.3, blz. 475-476. [N 3A, 87; A 48A, 22; monogr.]
I-11
|
18795 |
minderen |
afzetten:
afzetten (K278p Lommel),
è kort
afzètten (K278p Lommel),
minderen:
minderen (K278p Lommel),
mindɛrən (K278p Lommel)
|
Bestaat er voor het "minderen"bij het breiwerk een afzonderlijk woord? [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
20406 |
minderjarig |
geen eenentwintig jaar:
znd 31, 23a
geen eenentwintig jaar (K278p Lommel),
minderjarig:
znd 31, 23a
minderjowerig (K278p Lommel),
niet mondig:
znd 31, 23a
nog nĭĕ mənig (K278p Lommel),
onmondig:
znd 31, 23a
onmundig (K278p Lommel)
|
minderjarig [ZND 31 (1939)]
III-2-2
|
20459 |
minnares |
aanhoudster:
cf. VD s.v. "concubine"= bijzit; cf. VD s.v. "bijzit"= vrouw waarmee een man buiten huwelijk in min of meer vaste verhouding leeft en omgang heeft
aanhauwster (K278p Lommel),
bijzit:
bijzit (K278p Lommel)
|
een concubine, bijzit, bijwijf [N 96D (1989)]
III-2-2
|
23917 |
mirakel |
mirakel (<fr.):
mierakel (K278p Lommel)
|
Een wonder [wó.nder, wónger, miraakel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23271 |
misdienaar |
koorezel:
de kooerezel (K278p Lommel),
misdienaar:
de misdienner (K278p Lommel),
misdiener (K278p Lommel),
ne misdienaar (K278p Lommel),
nɛ misdienɛr (K278p Lommel),
tweede i kort
ne misdiner (K278p Lommel)
|
Hoe heet de jongen die de mis dient? [ZND 36 (1941)]
III-3-3
|
20177 |
miskraam |
misval:
mesfàl (K278p Lommel)
|
miskraam
III-2-2
|
18141 |
mismaakt |
gebrekkig:
gebre(kk)ig (K278p Lommel),
misbakken:
misbakken (K278p Lommel),
mismaakt:
mismakt (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel),
misvormd:
misvɛrmt (K278p Lommel)
|
het kind is mismaakt [ZND 31 (1939)]
III-1-2
|