20361 |
neef |
kozijn:
cf. VD s.v. "kozijn
cozijn (K278p Lommel),
kozze (K278p Lommel),
neef:
neef (K278p Lommel),
neif (K278p Lommel),
nèèf (K278p Lommel)
|
neef [ZND 11 (1925)]
III-2-2
|
24347 |
neet, luizenei |
neet:
nēt (K278p Lommel)
|
neet, luizenei [N 26 (1964)]
III-4-2
|
30233 |
negblokken |
hoekstenen:
hukstēǝn (K278p Lommel)
|
Bergstenen blokken die in het metselwerk worden aangebracht ter verlevendiging van venster- en ingangsneggen. Zie ook afb. 52. Volgens de invuller uit Q 121c konden de negblokken uit mergel, kunststeen of hardsteen vervaardigd zijn. [N 32, 12a]
II-9
|
21475 |
neger |
neger:
nēgər (K278p Lommel),
zwarte, een -:
zweͅrtə(n) (K278p Lommel)
|
neger [N 102 (1998)]
III-3-1
|
17629 |
nek |
hals:
hals (K278p Lommel),
nek:
naek (K278p Lommel),
neͅk (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
nɛk (K278p Lommel)
|
nek [N 10b (1961)] || Nek: achterste deel van de hals [N 106 (2001)] || Zie afbeelding 2.12. [JG 1a, 1b]
I-9, III-1-1
|
17905 |
nemen, pakken |
nemen:
nimmen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
Voor de 1e pers. Mv. geeft de informant wel wij pakten op !!!
nemen (K278p Lommel),
pakken:
pa-en (K278p Lommel)
|
nemen [ZND 25 (1937)], [ZND m]
III-1-2
|
24042 |
neomist |
pas gewijde priester:
pas gewijde priester (K278p Lommel)
|
Een pas gewijde priester, Neomist. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
32853 |
nerf van de weide |
rus:
røs (K278p Lommel)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
30801 |
nerfkant |
nerf:
nɛrf (K278p Lommel)
|
De kant van de huid waar het haar heeft gezeten. [N 60, 3a; N 60, 3c; N 36, 2a]
II-10
|
24215 |
nest |
nest:
nēist (K278p Lommel)
|
nest [Willems (1885)]
III-4-1
|