26478 |
rijn |
hoed:
hut (K278p Lommel)
|
Algemene benaming voor het van vier klauwen voorziene ijzeren kruis in het middengat van de draaiende molensteen dat dient om de draaiïng van het staakijzer op de steen over te brengen. Zie voor de benamingen voor speciale rijntypen de lemmata ɛtweetakrijnɛ, ɛdrietakrijnɛ en ɛbalanceerrijnɛ.' [N O, 15a; A 42A, 20; N D, 18; Sche 45; Vds 84; Jan 122; Coe 100; Grof 120]
II-3
|
20816 |
rijp |
rijp:
rééəp (K278p Lommel)
|
rijp [RND]
III-2-3
|
25187 |
rijp vormen, rijpen |
ijzelen:
heͅizələn (K278p Lommel),
rijmen:
reͅimə (K278p Lommel)
|
vriezen zodanig dat zich rijm op de bomen vormt [rouwvorsten, rijmen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25186 |
rijp, rijmx |
rijm:
reͅim (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
rijm, bevroren dauw of nevel die zich afzet op de takken [waterrijm, roevros] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33509 |
rijshout, bonenstaak |
boonstaak:
bonstaak (K278p Lommel),
erwtrijs:
JK. Oud begrip, in 1914 (SGV) zeer homogeen "ries"-gebied, dat later is verbrokkeld en waar bepalingen werden toegevoegd, omdat het in onbruik raakte
ɛrtrēͅi̯zərs (K278p Lommel)
|
[N P (1966)] [ZND 23 (1937)]
I-7
|
25584 |
rijskast |
vulkast:
vølkǫs (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
De kast - meestal een onderdeel van een (modernere) oven - waarin de narijs plaatsvindt. Vraag N29, 39a ("Waar vindt deze narijs plaats?") is door de verschillende antwoorden in verschillende lemmata gesplitst. Algemene benamingen als bakkerij (in L 270, 292, 372, 377, 383, Q 99*, 121e, 198b), een warme plaats (in L 318b, 414) een keuken (in Q 28), het bakhuis (in Q 3, 121c), bakker (L 250), onder een zak (Q 121), tussen deegkleedjes (Q 20) zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 39a; N 29, 37] || De kast waarin de bolrijs plaatsvindt. In vraag N 29, 35b werd gevraagd in het algemeen waar de bolrijs geschiedde. Het gevolg was een aantal opgaven dat een algemene plaatsaanduiding inhield. Zo gaf men voor de "plaats van de bolrijs" benamingen op als bakkerij (in K 314, L 270, Q 198b), bakhuis (in Q 3, 28, 121, en Q 191), verwarmd vertrek (in Q 30) of warme plaats bij de oven of het fornuis (in L 414, L 318b en L 321), tussen of op meelzakken (in L 331 en L 432) of op hortjes (in Q 112). Deze benamingen zijn niet fonetisch gedocumenteerd. [N 29, 35b; N 29, 35a; N 29, 105e]
II-1
|
20817 |
rijst |
rijst:
reͅis (K278p Lommel)
|
rijst
III-2-3
|
20603 |
rijstebrij |
papperijst:
papərēͅis (K278p Lommel),
rijstepap:
Syst. Grootaers
rɛi̯zəpab (K278p Lommel)
|
Rijstebrij (pötjesbulling?) [N 16 (1962)] || rijstpap
III-2-3
|
20737 |
rijstevlaai |
rijstevlaai:
Syst. Grootaers
rɛi̯səvloͅu̯i̯ (K278p Lommel)
|
Vla bedekt met spijs van rijst [N 16 (1962)]
III-2-3
|
34643 |
rijtuig |
karretje:
kɛrkǝ (K278p Lommel),
voiture:
vǝtȳr (K278p Lommel),
wagen:
wōgǝn (K278p Lommel)
|
Personenvoertuig, waarbij niet de huifkar bedoeld wordt. Gezien het feit dat het hier om zaken gaat die reeds lang verdwenen zijn, is de verwarring rond de dialecttermen groot. Dit lemma is samengesteld uit de antwoorden op algemene vragen als "hoe noemt u een tweewielig rijtuig" die geen betrekking hebben op een specifieke soort. Ook de meer algemene antwoorden die in N 101 bij de vragen naar bepaalde soorten rijtuigen opgegeven werden, zijn hier verwerkt. De veel voorkomende opgaven "koets" en "sjees", de bekendste vier- en tweewielige rijtuigen, zijn in de betreffende lemmata opgenomen. [N 101, 1-14; N G 51; L 1 a-m; L 28, 24; L 36, 70; LA 288; S 18, 30; Wi 16; monogr]
I-13
|