34243 |
roomschotel |
roomteil:
rōmtɛl (K278p Lommel),
teil:
tšl (K278p Lommel)
|
Aarden schotel waarin men de versgemolken melk enige tijd laat staan, totdat de room bovendrijft. Vergelijk ook het lemma ''aarden pot'' in wld II.8, blz. 25-26. [N 12, 60; JG 1c, 2c; add. uit N 5A (I]
I-11
|
20084 |
roos (rosa) |
roos:
rouəs (K278p Lommel)
|
roos
III-2-1
|
33376 |
rooster in de mestgoot |
rooster:
rø̜stǝr (K278p Lommel)
|
Soms ligt onder in de mestgoot een rooster, een plank of plaat met gaten, die de mest tegenhoudt en alleen de gier moet doorlaten. Onder dit rooster bevindt zich een goot die met de gierput in verbinding staat. Zie ook afbeelding 10.A.e bij het lemma "koeienstand" (2.2.23). [N 5A, 42b]
I-6
|
30030 |
roosterschuif |
schuif:
sxø̜̄jf (K278p Lommel)
|
De schuif waarmee de uitstroomopening van de blusbak kan worden afgesloten. Voor de schuif bevindt zich doorgaans een rooster waarmee ongebluste deeltjes in de kalk kunnen worden opgevangen. Dergelijke harde stukjes werden in Q 121 'mannetjeren' ('m'nšǝrǝ') genoemd. [N 30, 32d; monogr.]
II-9
|
33747 |
ros |
ros:
rǫs (K278p Lommel)
|
Thans is het woord ros niet meer gangbaar; het is nog wel vermeld in de enquête van Willems. In enkele dialectwoordenboeken toegelicht als "niet meer gebruikelijk". Het woord leeft nog voort in roskam(men), rosdoek, rosmolen en rossig. [Wi 16]
I-9
|
34607 |
rosbak |
getuigbak:
gǝtø̜x˱bak (K278p Lommel),
haverbak:
havǝrbak (K278p Lommel),
havermand:
havǝrmant (K278p Lommel)
|
Onder de kar opgehangen bak of mand voor proviand. [N 17, 85]
I-13
|
34606 |
rosdoek |
matzak:
mat˲zak (K278p Lommel),
rosdoek:
rǫs˱duk (K278p Lommel)
|
Een onder de kar opgehangen doek waarin onder meer paardenvoer kan worden opgeborgen. [N 17, 84; A 26, 3a; monogr]
I-13
|
33924 |
roskam |
roskam:
roskam (K278p Lommel),
rǫskam (K278p Lommel)
|
IJzeren kam met 4 à 8 fijngetande en op regelmatige afstand van elkaar op de vlakke onderzijde geplaatste kamboorden om paarden - ook koeien- te kammen of te rossen, voornamelijk om het stof, plukjes, strootjes e.d. uit het paardehaar te kammen. Vooraan is een afzonderlijke naar boven wijdgetande kamboord. Over alle vlezige delen, te beginnen met het kruis, wordt tegen de haren in gekamd; beenachtige gedeelten worden niet geroskamd. Is het paard fijn van haar of glad gestreken, dan heeft de roskam geen zin. Daarna dient het paard geborsteld te worden met de roskam in de ene en de borstel in de andere hand. Zie afbeelding 24. [N 18, 139]
I-9
|
33923 |
roskammen |
roskammen:
rǫskamǝn (K278p Lommel)
|
Met borstel en kam - zie het volgende lemma - reinigen. [N 8, 102]
I-9
|
26669 |
roskot |
molenkot:
mø̄lǝkǫt (K278p Lommel)
|
Het gebouwtje waarin zich de rosmolen bevindt. [N D, 31]
II-3
|