33068 |
schoven opzetten in een hok |
mannetjes maken:
mɛnǝʔǝs māʔǝn (K278p Lommel),
opzetten:
ǫp˲zętǝ(n) (K278p Lommel)
|
In dit lemma komen de benamingen voor het opzetten van de stuiken aan de orde. Vergelijk ook aflevering I.3 over het opzetten van oppers, heukelingen, enz. in de weidebouw. Ook hier wordt verwezen naar het zelfstandig naamwoord in het volgende lemma. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds schoven. Ook wanneer het resultaat van de handeling, i.c. de stuik, in het woordtype voorkomt, wordt dat woord steeds fonetisch gedocumenteerd, daar immers het getal niet overeenkomt met dat van het lemma ''graanhok, struik, mandel'' (4.6.14). Enig materiaal van "haver opzetten" is hier ingebracht, waar nodig met een aantekening. [N 15, 28; JG 1a, 1b, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 1, 16.2; Lu 2, 34.2; monogr.]
I-4
|
29984 |
schraag |
bok:
bok (K278p Lommel)
|
Uit hout of metaal vervaardigd gestel, bestaande uit twee driehoekige steunen die met elkaar verbonden zijn. Twee of meer schragen vormen de basis voor de werkvloer van de schraagsteiger. [N 32, 7b; monogr.]
II-9
|
29983 |
schraagsteiger |
tafel:
tǫfǝl (K278p Lommel)
|
Kleine, lage werkvloer, samengesteld uit schragen en planken. Volgens de invuller uit Q 19 wordt de schraagsteiger vooral binnenshuis gebruikt door bijvoorbeeld de stucadoor. [N 32, 7a; monogr.]
II-9
|
25394 |
schrabsel |
pel met haar:
pɛl mę hǫwǝr (K278p Lommel)
|
De afgekrabde opperhuid met haren. De lange haren worden soms bewaard en tot borstels e.d. verwerkt of verkocht. [N 28, 29; monogr.]
II-1
|
18133 |
schram |
krets:
krets (K278p Lommel),
schram:
schram (K278p Lommel)
|
Schram: streepvormige, zeer ondiepe verwonding van de bovenhuid (kras, schram, krab, krets). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18136 |
schrammen |
kretsen:
kretsen (K278p Lommel),
schuren:
schoeren (K278p Lommel)
|
Schrammen: de bovenhuid zeer licht openrijten (schrammen, (s)krassen, krabbe(le)n). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20789 |
schransen |
versassen:
vərsasən (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
vreten:
frätən (K278p Lommel)
|
schransen || veel eten of drinken || vreten
III-2-3
|
31053 |
schrapglas |
schraapglas:
schraapglas (K278p Lommel)
|
Het stuk glas waarmee men schrapt. Om de rand van zool en hak effen te krijgen schraapte men het leer af met een stukje glas, dat men op een curieuze manier, door er een bepaald keepje in te geven, rond wist af te breken (Liedmeier, pag. 23). [N 60, 119b; N 60, 119c]
II-10
|
31052 |
schrappen |
afschrappen:
afschrappen (K278p Lommel)
|
Met schrapglas de zool- en hakrand gladmaken. [N 60, 119a]
II-10
|
17947 |
schrede |
stap:
stap (K278p Lommel),
trede:
treej (K278p Lommel)
|
een schrede (zover men ineens kan stappen) [ZND 42 (1943)]
III-1-2
|