id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18844 | schuchter | blode: ook materiaal znd 21, 36 bloode (Lommel), schuchter: ook materiaal znd 21, 36 schuchter (Lommel), verlegen: ook materiaal znd 21, 36 verlègen (Lommel) | schuchter (bloode) [ZND 01 (1922)] III-1-4 |
32593 | schudden met de riek | schudden: sxødǝn (Lommel) | Bij het mest spreiden maakt men met de riek telkens al schuddende een slingerende beweging. [N M, 12b; N 11A, 24; JG 1a + 1b; monogr.] I-1 |
29692 | schuif | schuif: schuif (Lommel) | Het bovenste, losse gedeelte van een schuifleest, dat met een schroef of een spijker aan het overige gedeelte van deze leest kan worden vastgemaakt. [N 60, 187b] II-10 |
33144 | schuif in de wanmolen | schuif: sxø̜i̯f (Lommel) | Bij het model wanmolen waar het gezuiverde graan niet in vaten, maar in zakken terechtkomt, bevindt zich vóór de uitloop naar de zak toe een schuif die men telkens neerlaat als een zak vol is. Terwijl er een nieuwe zak aan de uitloop wordt gehangen kan men zodoende doorwannen; de graankorrels hopen zich dan tegen de schuif op. Bij het oude model met de inhoudsvaten is er geen schuif en moet men telkens ophouden met wannen als er een vat vol is. [JG 1a, 1b -gedeeltelijk-; monogr.] I-4 |
30842 | schuifmaat | meetlat: meetlat (Lommel) | Een apparaat van hout met twee opstaande latjes waarmee men de lengte van de voet meet. Van de twee opstaande latjes is er één opklapbaar en verschuifbaar. Dit plaatst men tegen de teen. Het andere staat vast; hiertegen wordt de hiel geplaatst. [N 60, 152a; N 60, 152b] II-10 |
30032 | schuifopening | schuifkot: sxø̜jfkot (Lommel) | De opening in de kalkbak die met behulp van de schuif wordt afgesloten. [N 30, 32d] II-9 |
25230 | schuilgaan van de maan | baadt: baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak; (er komt verandering van weer, waarschijnlijk regen) də mouən boͅuəit (Lommel) | baaien van de maan, in de betekenis van de maan gaat schuil in een wolk; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)] III-4-4 |
24441 | schuimbeestje | drek: dräk (Lommel), tuf: tøf (Lommel) | stengelschuim: Kent u in uw dialect een woord voor het schuim op plantenstengels, waar een klein groen beestje in zit? Het schuim lijkt op een kloddertje spuug, hetgroene insectje houdt er zich in schuil. [N100 (1997)] III-4-2 |
19555 | schuimspaan | schuimspaan: sXuimspān (Lommel), sxøͅmspōͅu̯ən (Lommel), geen puntje op de i, tussen ui en u? sXuimspān (Lommel) | schuimspaan [ZND 42 (1943)] || schuimspaan, schuimlepel [N 20 (zj)] III-2-1 |
21370 | schuld | schuld: ps. omgespeld volgens Frings. sxøl (Lommel), sxølt (Lommel) | Geldschuld, schuld die men nog moet betalen [N 21 (1963)] III-3-1 |