18686 |
sjerp |
band:
band (K278p Lommel),
bānt (K278p Lommel),
bent (K278p Lommel),
sjerp:
šeͅrp (K278p Lommel)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22477 |
sjoelen |
sjoelbakken:
sjoelbakken (K278p Lommel)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
33550 |
sla, algemeen |
salade:
slōͅi (K278p Lommel)
|
[Goossens 1b (1960)]
I-7
|
17870 |
slaan |
slaan:
bont ɛn blāw gəslāgən (K278p Lommel),
bònt en blaaw geslagen (K278p Lommel),
pjes en blaaw geslon (K278p Lommel)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|
17744 |
slaap |
slaap:
slap (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
slaap [N 10b (1961)]
III-1-1
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
slapmøts}, [sloͅpmøts (K278p Lommel),
slāpmøts (K278p Lommel),
sloͅbmøts (K278p Lommel)
|
slaapmuts || slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
bavet:
bàvét (K278p Lommel),
spijdoek:
cf. WNT s.v. "spijen"= spuwen (spij cf. WNT s.v. "spieën (II)"= spijen; cf. VD s.v. "spijen"= geen erkende spelling, zie spuwen.
spēduk (K278p Lommel),
tipdoek:
mar.: waarschijnlijk in een punt uitlopend; cf. Weijnen Etymologisch woordenboek s.v. "tump, tomp
tepduk (K278p Lommel),
zeverlapje:
zeiəverleͅbkə (K278p Lommel),
zējvərleͅpkən (K278p Lommel)
|
doek, witte ~ die men het kind als een schortje voor de borst speldt [speet, spit] [N 25 (1964)] || slabbetje || slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25419 |
slachtbijl |
kapmes:
kapmɛs (K278p Lommel)
|
Een bijl die gebruikt wordt voor het verwijderen van de runderhorens, runderkop, runderhoeven en runderpoten. Voor de mes-opgaven wat betreft het voorwerp waarmee men voornoemde handelingen verricht, zie men het lemma ''mes''. Zie afb. 9. [N 28, 43; N 28, 45; N 28, 47; N 28, 49; monogr.]
II-1
|
25407 |
slachtbrug |
brits:
bręts (K278p Lommel)
|
De houten brug waarin het rund verder ver-werkt wordt. Vaak is dit een constructie van twee lange balken die - met inachtneming van enige onderlinge tussenruimte - door twee dwarsbalken zijn verbonden. In de zo tot stand gekomen rechthoekige ruimte past de rug van het dier: opzij vallen is door de steunende werking van de balken niet mogelijk. Ook andere middelen worden wel gebruikt om dit te bereiken: Zie afb. 7. [N 28, 39; monogr.]
II-1
|
25342 |
slachten |
slachten:
slaxtǝn (K278p Lommel)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|