30939 |
snijden |
volgens de vorm:
volgens de vorm (K278p Lommel)
|
Het leer snijden in pasklare stukken. [N 60, 38]
II-10
|
30846 |
snijkant |
sne(d)e:
sne(d)e (K278p Lommel)
|
Het scherpe gedeelte van een mes. [N 60, 175a]
II-10
|
30940 |
snijmes |
schoenmakersmes:
schoenmakersmes (K278p Lommel)
|
Het mes waarmee men het leer in pasklare stukken snijdt. Volgens de informant van L 163a is het overleermes 1 cm breed. De informant van Q 253 spreekt van een smal, puntig mesje gekneld in een metalen veer. [N 60, 40]
II-10
|
18134 |
snijwonde |
snee:
snee (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Snijwond: door snijden veroorzaakte wond (snee, krab, krets, vats, sleuf, kreeuw, vil, slip). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
19040 |
snikken |
blaten:
blätən (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
schreeuwen:
schrejəwən (K278p Lommel),
schrewən (K278p Lommel),
snakken:
sna⁄ə (K278p Lommel),
snotteren:
snoͅtərən (K278p Lommel)
|
snikken [snoffe] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
24245 |
snip, algemeen |
snep:
snɛp (K278p Lommel)
|
snip
III-4-1
|
28946 |
snit |
snit:
snit (K278p Lommel)
|
De wijze waarop de schoenonderdelen gesneden zijn. [N 60, 226]
II-10
|
20590 |
snoepen |
gesnats:
gəsnats (K278p Lommel),
snatsen:
snatsən (K278p Lommel),
snoepen:
snøbən (K278p Lommel),
snuren:
snuren
sny(3)̄ərən (K278p Lommel),
vegen:
veͅgən (K278p Lommel),
vägən (K278p Lommel)
|
smakkend snoepen || snatsen: eten of snoepen met telkens terugkerend knappend geluid || snoepen
III-2-3
|
20549 |
snoepgoed |
snoep:
snøp (K278p Lommel),
snuur:
snuur
sny(3)̄ər (K278p Lommel)
|
snoep
III-2-3
|
20550 |
snoepje |
lek:
Verklw. läksk\\n
läk (K278p Lommel)
|
kindertaal voor iets lekkers, snoepje
III-2-3
|