20165 |
spenen |
afzetten:
afztǝn (K278p Lommel),
spenen:
spēi̯ǝnǝn (K278p Lommel),
van de mem afdoen:
van dǝ mɛm af˱dun (K278p Lommel)
|
Het veulen het zuigen ontwennen. [JG 1a, 1b; N 8, 59]
I-9
|
17719 |
sperma |
sperma:
sperma (K278p Lommel),
zaad:
zaad (K278p Lommel)
|
Sperma: het mannelijke zaad (zaad, natuur, sperma, wieks) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
24247 |
sperwer |
klamper:
klamper (K278p Lommel),
klamʔər (K278p Lommel),
geldt voor alles vogels van groep 11: vr. 82 tot en met 87. Frings, omgesp.
klampər (K278p Lommel),
sperwer:
sperver (K278p Lommel),
speͅrəwər (K278p Lommel)
|
sperwer [DC 42b (1967)], [Willems (1885)] || sperwer / havik (35 / 55 vrij ronde vleugels en lage staart; gestreepte onderkant, gele ogen; komen onverwachts laag aanvliegen en grijpen dan de verraste prooi; de kleine soort vaak op trek; s winters ook in stad en dorp; de grote broedt zeldzaam in g [N 09 (1961)]
III-4-1
|
20535 |
spetteren |
kissen:
bijvorm kissen
kesən (K278p Lommel)
|
sissen
III-2-3
|
28513 |
speurbijen |
spionnen:
spionnen (K278p Lommel)
|
Werksters die een paar dagen voordat een bijenvolk gaat zwermen, gaan zoeken naar een nieuwe woning. Spleten en reten, holle bomen, schoorstenen en lege korven zijn mogelijke woonplaatsen. [N 63, 31a]
II-6
|
26360 |
spie |
spie/spij:
spi(i̯) (K278p Lommel)
|
De zeisring, die steel en blad verbindt, wordt vastgeslagen door middel van een spie, of door twee of meer spietjes. Doorgaans zijn ze van hout, omdat deze het beste vast blijven zitten; soms vindt men ook een ijzeren spie, vaak in combinatie met een houten. Zie ook de toelichting bij het lemma ''zeisring'', en afbeelding 4, nummer A4 en B4. [N 18, 67e; JG 1a, 1b, 2c; add. uit A 14, 2]
I-3
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
spigəl (K278p Lommel)
|
spiegel
III-2-1
|
17569 |
spier |
spier:
spier (K278p Lommel),
ij als i + j
spijər (K278p Lommel)
|
pees, spier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22401 |
spiertje trekken |
spiertje trekken:
spierken trekken (K278p Lommel)
|
loten met gras of lucifers (bijv. wie de langste trekt) [spiertje trekken, getuigen, tuigen] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
29816 |
spiesteen, boogsteen |
spie-/spijsteen:
spistēʔǝn (K278p Lommel)
|
Metselsteen met naar één kant aflopende dikte. Zie ook afb. 27. [N 32, 24a; monogr.]
II-8
|