30141 |
strekkenlaag |
gewone laag:
gǝwōwǝn lāx (K278p Lommel)
|
Laag in lengterichting liggende bakstenen. Zie ook het lemma 'Strek' in wld ii.8, pag. 75 en afb. 41. [N 31, 23a; monogr.]
II-9
|
18776 |
streng |
pop:
pop (K278p Lommel),
streen:
strēn (K278p Lommel),
streng:
stréng (K278p Lommel)
|
Een streng garen, een gewonden en veelal ineengedraaide bundel waarin garen in de handel komt. De woordtypen lood, half lood, loodje en onsje duiden op een bepaalde hoeveelheid gewicht garen. [N 62, 56c; L 7, 58; L 28, 14; Gi 1.IV, 25; MW; S 36; monogr.] || streng
II-7, III-1-4
|
18777 |
streng garen [cf. wld ii.7: 24-25] |
pop:
pop o zeer kort
⁄n pop goaweten (K278p Lommel),
streen:
een streen gaoren (K278p Lommel),
streentje:
ɛ strinje goweren (K278p Lommel)
|
Het wollen breigaren wordt in strengen verkocht: hoe heet zo een streng garen? [ZND 28 (1938)]
III-1-3
|
33971 |
strengbeugels |
beugels:
bø̜gǝls (K278p Lommel)
|
Beugels die de strengen met het haam of het borsttuig verbinden. Als deze verbinding uit haken bestaat, spreekt men van strenghaken (zie lemma Strenghaken). Een aantal informanten maakt in de benaming voor dit verbindingsstuk echter geen onderscheid tussen haken en beugels. De benamingen die voor haken én beugels in het algemeen zijn opgegeven, werden hier voorop geplaatst. [N 13, 59a]
I-10
|
29140 |
strengen |
hachten:
haxtǝ(n) (K278p Lommel),
hāxtǝ (K278p Lommel),
strengen:
stręŋǝ (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Aanvulling van het lemma strengen in wld I.10: kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. [N 17, 26; N 5A II, 59c; monogr.] || Kettingen of touwen waarmee een paard de kar of wagen trekt. Het ene uiteinde ervan zit aan de trekhaken van het haam of van het borsttuig vast, het andere aan de voorste schei of aan een haak in de berrie van de kar of wagen. De benamingen voor strengen die uit touw vervaardigd zijn, werden achteraan geplaatst. Bij het woordtype strengen is niet altijd mogelijk uit te maken of de opgegeven dialectvariant enkelvoud of meervoud is. Het lemma Veldstrengen, dat zijn strengen waarmee een paard een akkerwerktuig voorttrekt, is al eerder behandeld in WLD I, afl. 2, p. 178. [JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; N 13, 57, 58a en 58b]
I-10, I-13
|
25599 |
strepen maken op het deegbrood |
carré-en:
kǝrējǝn (K278p Lommel)
|
Met een mes of iets dergelijks strepen trekken op het deegbrood. Zie afb. 21. [N 29, 43; monogr.]
II-1
|
32649 |
strijkbord, riester |
riester:
risǝr (K278p Lommel),
rooster:
rø̜stǝr (K278p Lommel),
rø̜sǝr (K278p Lommel),
russel:
røsǝl (K278p Lommel)
|
Het strijkbord, riester of rooster is het op de ploegschaar volgend ijzeren (vroeger houten) blad, dat de grond die door kouter en schaar is losgesneden, omkeert en in de vorige voor schuift. Men zie ook de toelichting bij het lemma ploegschaar. [A 26, 6; Lu 4, 6; JG 1a + 1b; N 11, 31.I.a; N 11A, 85d + 87b + 88b + 89c; monogr.]
I-1
|
19666 |
strijken |
strijken:
strēͅi̯ʔə (K278p Lommel)
|
strijken
III-2-1
|
30890 |
strijklap |
strijklapje:
strijklapje (K278p Lommel)
|
Het stukje leer waarmee men de pek over de draad strijkt. Volgens de informant van L 163a vouwt men een stuk leer in de vorm van een w om de pek goed verspreid over de draad te kunnen krijgen. [N 60, 197d]
II-10
|
18492 |
strik [wld ii.10, p. 27] |
kokardetje (<fr.):
Veroud. <Fr. cocarde.
kuŋkarkən (K278p Lommel)
|
lintje, strikje (in halsboord van hemd)
III-1-3
|