20260 |
suikertante |
suikertant:
sèùkərtànt(ə) (K278p Lommel)
|
suikertante
III-2-2
|
17735 |
suizen van de oren |
suizen:
men owərən søͅyzən (K278p Lommel),
søͅyzən (K278p Lommel),
tuiten:
men owərən tuwtən (K278p Lommel),
tuwtən (K278p Lommel)
|
suizen van de oren [toewte, fluite] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17978 |
sukkelen |
aan de sukkel zijn:
aan de sukkel (K278p Lommel),
op de sukkel zijn:
op de sukkel zijn (K278p Lommel),
sukkelen:
sukkelen (K278p Lommel)
|
Sukkelen: aanhoudend ziek of niet gezond zijn, ziekelijk zijn (sukkelen, krenkelen, kwakkelen, op de sukkelbaan zijn). [N 107 (2001)] || Ziekelijk: telkens ziek (ziekelijk, krenkelig, sukkelig, ongans). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
18126 |
syfilis |
sief:
’ t sief (K278p Lommel),
syfilis:
syfilis (K278p Lommel)
|
Syfilis: besmettelijke geslachtsziekte die gewoonlijk begint met een zweer op de geslachtsorganen; uiteindelijk kan elk orgaan aangetast worden (druiper, luizenziekte, syfilis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
20772 |
taai-taai |
taaiendeeg:
tɛi̯əndeͅi̯əx (K278p Lommel)
|
taai-taai [N 29 (1967)]
III-2-3
|
20704 |
taaie pannenkoek |
leren lap:
Syst. Grootaers
lɛ̄rə lab (K278p Lommel)
|
Taaie pannekoek, zonder gist gebakken (leere ties, leere maria?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20745 |
taart |
gteau (fr.):
met toelichting van de bereidingswijze
gáátóó (K278p Lommel),
Syst. Grootaers
gato (K278p Lommel)
|
fijn gebak dat de huismoeders vooral ter gelegenheid van de kermis klaarmaken [ZND 48 (1954)] || Taart (toert, gattoo?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20891 |
tabak |
toebak:
tubak (K278p Lommel)
|
tabak
III-2-3
|
20915 |
tabaksdoos, tabakspot |
roldoos:
roͅldouəs (K278p Lommel)
|
tabaksdoos met ingebouwde toestelletje om sigaretten te rollen
III-2-3
|
20577 |
tabakspruim |
sjiek:
Verklw. seksk\\n
sek (K278p Lommel)
|
pluk pruimtabak
III-2-3
|