34267 |
veestapel |
beesten:
bi̯ęstǝn (K278p Lommel)
|
Al het vee dat op een boerenbedrijf aanwezig is. Vergelijk het lemma ''vee'' (13.11) in deze aflevering. [JG 1a, 1b]
I-11
|
34282 |
veevoer verzamelen |
afsnijden:
afsnęi̯ǝn (K278p Lommel),
plukken:
pløʔǝ (K278p Lommel),
pløʔǝn (K278p Lommel),
snijden:
snęi̯ǝ (K278p Lommel),
snęi̯ǝn (K278p Lommel)
|
Het plakken, trekken, steken of snijden van veevoer. Veevoer kan bestaan uit groenvoer, rapen, gras of gewassen als lupinen en serradella. Het verzamelen van veevoer kan dus bestaan uit verschillende handelingen. Object als "groenvoer", "konijnenvoer", "gras" e.a. zijn niet gedocumenteerd. Zie ook het lemma ''knollen uittrekken'' (2.2.6) in aflevering wld I.5. [N Q, 11c; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 36, 65; monogr.]
I-11
|
33358 |
veevoerkookketel |
koeketel:
kui̯kētǝl (K278p Lommel),
stoomketel:
stōmkētǝl (K278p Lommel)
|
De ketel waarin het voer voor het vee gekookt en gemengd wordt. In deze ketel wordt ook wel de was gekookt. Soms worden het voer voor de koeien en dat voor de varkens in dezelfde ketel bereid, meestal echter niet; zie het lemma "varkensketel" (2.2.11). De ketel kan apart, los zijn of (moderner) vast (als een ronde bak met een deksel en een aftapkraan) met een vuur verbonden zijn dat er onder brandt. Aan dit laatste doen vooral de benamingen stookketel, stoomketel en machinesketel denken. De inhoud is dan 100 liter of meer, de hoogte van het geheel ongeveer 150 cm en de doorsnede ruim 100 cm. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [N 5 A, 35b; N 4, 57; monogr.]
I-6
|
19431 |
vegen, keren |
keren:
kēͅi̯rən (K278p Lommel),
kɛi̯ərən (K278p Lommel),
kuisen:
køsə (K278p Lommel),
uitkeren:
eͅtkeͅi̯ərən (K278p Lommel),
øi̯tkēͅrən (K278p Lommel)
|
de vloer vegen, keren (zonder water) [ZND 34 (1940)] || keren, vegen
III-2-1
|
19959 |
veger |
veger:
veger (K278p Lommel)
|
Kunstzwerm bij het kastimkeren, samengesteld uit koningin en jonge bijen. In plaats van de koningin te zoeken veegt men bij deze methode al de bijen van de ramen in een lege kast, waarin dan de nodige ramen gehangen worden. De vliegbijen zullen de veger verlaten en terugkeren naar de oude staanplaats. Zo blijven alleen de koningin en de zeer jonge bijen in de nieuwe kast. De oude kast zal, wanneer zij de moerloosheid vaststelt, koninginnendoppen aanzetten om het oude peil opnieuw te bereiken (Eeckhout, pag. 148). [N 63, 92b; N 63, 37e]
II-6
|
34244 |
vel op gekookte melk |
lies:
līs (K278p Lommel)
|
Het vlies dat ontstaat bij afkoeling van gekookte melk. [N 6, 16; L 6, 16; L 14, 23; A 39, 7b]
I-11
|
20943 |
vel op melk |
lies:
ook mat. van ZND 14, vr. 23
līs (K278p Lommel)
|
velletje op melk [ZND 06 (1924)]
III-2-3
|
33281 |
veldbonen |
duivebonen:
dø̜i̯vǝ[bonen] (K278p Lommel)
|
Phaseolus L. Gevraagd is naar bonen die op de akker worden geteeld, maar in de antwoorden zijn ook bonensoorten te vinden die zeker in de moestuin thuishoren zoals tuinbonen (Vicia faba L.). Zodoende bestaat dit lemma eerder uit een opsomming van de namen van bonensoorten die men zoal kent, dan uit een strikt onomasiologisch artikel. Opmerkingen van zegslieden: bij duivebonen: "klein soort tuinbonen"; bij soepbonen: "voor de winterdag"; bij kniebonen: "soort paardeboon"; bij aardmannetjes: "soort struikbonen"; bij zoete bonen: "voor het vee"; bij bittere bonen: "voor de mest"; bij wollen wantjes: "ze worden tesamen met peultjes gegeten". Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (-bonen) zie het tweede deel van het lemma Boon, Algemeen. [N P, 23a en 23b; monogr.]
I-5
|
24264 |
veldleeuwerik, leeuwerik |
leeuwerik:
leiəuərek (K278p Lommel),
lĕiwerrik (K278p Lommel),
liewerk:
Frings, omgesp.
loͅwɛrək (K278p Lommel),
lor:
loͅr (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
loͅr (K278p Lommel),
lorwerk:
lorwerk (K278p Lommel),
loͅrwɛrək (K278p Lommel),
veldliewerk:
naast lor en lorwerk, die ook voor 034 en 035 worden opgegeven
veͅldloweͅrək (K278p Lommel),
naast lor en lorwerk, die ook voor 034 en 035 worden opgegeven Frings, omgesp.
vɛltleiəwərək (K278p Lommel)
|
(veld)leeuwerik || leeuwerik [Willems (1885)] || leeuwerik: veldleeuwerik (17,5 zeer bekend; overal op het open veld, talrijk op trek; prachtige, luide, langdurige zang hoog in de lucht [N 09 (1961)]
III-4-1
|
29811 |
veldovensteen |
beerse steen:
bējǝrsǝ stēǝn (K278p Lommel),
boomse steen:
bōmsǝ stēǝn (K278p Lommel)
|
Steen die is gebakken in een veldoven. Zie voor de woordtypen rijnvormsteen (L 315) en klinker (L 316, 320a, 364) de toelichting bij het lemma ɛbaksteenɛ.' [N 30, 53b; monogr.]
II-8
|