25354 |
vijl |
vijl:
vē̜l (K278p Lommel)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
31395 |
vijlborstel |
stalen borstel:
stǫwǝlǝm bǭstǝl (K278p Lommel)
|
Handborstel van kort, geknikt staaldraad waarmee vijlsel uit de kap van het vijlblad kan worden verwijderd. Zie afb. 60. Ook een staalborstel wordt vaak gebruikt voor het reinigen van de vijlen. De stalen draden van deze borstel zijn langer dan die van de vijlborstel. Zie ook de lemmata ɛvijlborstelɛ en ɛstaalborstelɛ in wld II.11, pag. 75 en 124.' [N 53, 147]
II-12
|
19851 |
villa |
villa:
vilá (K278p Lommel)
|
villa
III-2-1
|
24386 |
vin |
staart:
stɛrt (K278p Lommel),
vin:
vin (K278p Lommel)
|
rugvin [N102 (1998)] || staartvin. Soms krijgen de rugvinnen en de staartvinnen bij de vissen afzonderlijke namen. [N102 (1998)]
III-4-2
|
17825 |
vinden |
vinden:
vēīnene (K278p Lommel)
|
vinden [ZND m]
III-1-2
|
17768 |
vinger |
vinger:
vinger (K278p Lommel),
viŋər (K278p Lommel)
|
Doorn: ik heb een doorn in mijn vinger [ZND 23 (1937)] || vinger [RND]
III-1-1
|
17769 |
vingerlid |
gelid:
geleej van de vinger (K278p Lommel),
lid:
lid van ne vinger (K278p Lommel)
|
lid van de vinger [ZND 37 (1941)]
III-1-1
|
17665 |
vingers (spotnamen) |
pinken:
peŋə (K278p Lommel),
blijf daar af met uw -
peŋ⁄(ə)n (K278p Lommel),
houd uw pinken daaraf
piŋ⁄ən (K278p Lommel),
poten:
powətən (K278p Lommel),
seffens sla ik op uw poten
pøjətən (K278p Lommel),
tien geboden:
tiŋgəbowəjə (K278p Lommel)
|
vingers (spotbenamingen) [pinke, finkels, fikke, pingels, kluntjesvingers, de 10 geboden] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24265 |
vink |
botvink:
botfeŋk (K278p Lommel),
botvink (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
boͅtveŋk (K278p Lommel),
Frings/IPA, omgesp.
botveŋk (K278p Lommel),
vink:
vink (K278p Lommel),
Frings, omgesp.
veŋk (K278p Lommel)
|
botvink || vink [Willems (1885)] || vink (15 overal bekend; man heeft roodachtige borst; witte strepen op vleugel en in staart; broedt in het hout; zeer veel op trek; kooivogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19746 |
violier |
flierbloem:
flierbloem (K278p Lommel),
violierbloem:
flīrblum (K278p Lommel)
|
Cheiranthus cheiri, Fr. Giroflée des murailles [ZND 15 (1930)] || Violier (Matthiola incana (L.) R.Br.). Sierplanten, meestal met langwerpige, gaafrandige bladeren; grijsachtig door de dichte beharing. De bloemen zijn verschillend gekleurd, maar niet geel, meestal paarsrood. Dik van blad en vaak met dubbele bloemen. Hau [ZND 15 (1930)]
I-7, III-2-1
|