32945 |
blok, klos om het touw aan te spannen |
katrolletje:
katrølǝʔǝn (K278p Lommel)
|
Het hulpmiddel dat dient om het touw waarmee de lading gebonden is nog strakker aan de spannen. Het gaat hier om een los stuk gereedschap, een klos, een katrol of een willekeurig ander stuk hout waaromheen of waardoorheen het touw wordt gehaald en aangetrokken. Voor dit doel kan ook de vregelstok worden gebruikt waaromheen het touw als met een knevel wordt aangedraaid. [N 18, 140; A 34, 10; add. uit N 17, 40; A 34, 9 en 12d; monogr.]
I-3
|
30982 |
blokhak |
blokhak:
blokhak (K278p Lommel)
|
Een halve Franse hak, ter hoogte van 3 cm, voor damesschoenen. [N 60, 126c; N 60, 126b; N 60, 126d]
II-10
|
18461 |
blokhak [wld ii.10, p. 37] |
blokhak:
blokhak (K278p Lommel)
|
Een halve franse hak, ter hoogte van 3 cm, voor damesschoenen? (blokhak?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
19323 |
bluf |
bluf:
bluf (K278p Lommel),
stoef:
stóf (K278p Lommel)
|
bluf || snoeverij, bluf
III-1-4
|
30027 |
blusbak |
blusbak:
bløs˱bak (K278p Lommel),
lesbak:
les˱bak (K278p Lommel)
|
De houten of ijzeren bak waarin de kalk geblust wordt. De bak is doorgaans voorzien van een opening met schuif en rooster waarlangs men het kalk-watermengsel uit de bak kan laten stromen. Het rooster was volgens de invuller uit L 321 voor het opvangen van de rommel, het schuifje diende om de bak af te sluiten. De blusbak had in deze plaats de volgende afmetingen: 2,5 m lang, 1,75 m breed en 1 á 1,25 m hoog. [N 30, 32a; monogr.]
II-9
|
21510 |
blussen |
blussen:
blussen (K278p Lommel)
|
blussen [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
17881 |
bluts |
bluts:
bluts (K278p Lommel),
buts:
buts (K278p Lommel)
|
Deuk: een buiging in een effen oppervlak door een stoot veroorzaakt (buts, duts, bluts, dumpel) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17882 |
blutsen |
blutsen:
blutsen (K278p Lommel),
butsen:
butsen (K278p Lommel)
|
De appels niet blutsen. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
18143 |
bochel |
bult:
buld (K278p Lommel),
bult (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Hij heeft een bochel. [ZND 21 (1936)]
III-1-2
|
29573 |
bodem |
bodem:
boi̯ǝm (K278p Lommel),
bōi̯ǝm (K278p Lommel)
|
De uit planken bestaande bodem van de bak van de kar, wagen of kruiwagen. [N 17, 23 + 45; N 18, 99; N G, 53d; JG 1a; monogr.]
I-13
|