e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Lommel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
voornemen om niet meer te zondigen goede voornemens: goei vurnemens (Lommel) Het voornemen om niet meer te zondigen [de vuërzats]. [N 96D (1989)] III-3-3
vooroverduikelen duikelen: døͅykələn (Lommel), kopjekraai schieten: køͅp`əkrāēj sxitə (Lommel), voorovervallen: vørovərvalən (Lommel) duikelen, voorover vallen [stulpe, stölpe] [N 10 (1961)] III-1-2
voorploeg voortrein: vørtrɛ̄i̯n (Lommel) De voorploeg is het tweewielig voorstel van een zgn. karploeg. Behalve de veelal voor zichzelf sprekende benamingen voor deze voorkar zijn in dit lemma ook opgaven verwerkt, die hetzij een gedeelte van de voorploeg, hetzij het voorstuk van de voetploeg betreffen. Zo werd kop, hoofd, voorstel, voorkant of trekstuk opgegeven als benaming voor a) de voorkant of het opstaande deel van de voorploeg (L 244c, 268); b) het voorste gedeelte van een wentelploeg (L 295) of het mechanisme waarin de ploegboom van de wentelploeg draaibaar is verankerd (Q 162, 198b); c) het voorste gedeelte van een ploeg (K 317, 359, P 107a, Q 111, 162) of van de ploegboom (L 383), waaronder de ploegvoet of het steunwieltje zich bevindt (L 292, Q 9) en waaraan de kam bevestigd is (K 357, Q 96d, 188) of waaraan de ploeg wordt voortgetrokken (K 314, L 270, 282, 424, 429a, P 46, 51) en waar de voorbreedte geregeld wordt (Q 116). Voor de woorden hoofd, kop, kar, ploegwagen en ploegrullen, als benamingen voor andere ploegonderdelen, zie men de lemmata ploeghoofd c.a., ploegwieltje en ploegslede c.a. [N 11, 31.II.k; N 11A, 100a; monogr.] I-1
voorpoten met dikke knie ossenknieën: ǭsǝknii̯ǝn (Lommel) [N 3A, 143; monogr.] I-11
voorrooien bos omtrekken: bǫs ømtręʔǝ (Lommel), proberen: prǫbē(gǝ)rǝ (Lommel) Controleren of de aardappelen rijp zijn, of ze voldoende groot zijn om gerooid te worden. Omschrijvende uitdrukkingen zoals "kijken of de aardappelen rijp zijn" zijn hier niet opgenomen. [N 12, 20] I-5
voorschaar afschoeper: afsxupǝr (Lommel), blekmes: blękmęs (Lommel), scheller: sxęldǝr (Lommel), schelmes: sxęlmęs (Lommel), schup: sxøp (Lommel), schupje: sxøpkǝ(n) (Lommel  [(mv -s)]  ), voorriester: vørrisǝr (Lommel), voorschaar: vør[schaar] (Lommel) De vóór het kouter geplaatste kleine schaar, die bij het ploegen de bovenste laag van de "harde voor" afschilt en deze met de mest en evt. onkruid in de open voor schuift. De in dit lemma vermelde meervoudsvormen zijn waarschijnlijk verstrekt naar aanleiding van een wentelploeg, die immers van twee boven elkaar staande voorscharen is voorzien. Voor het (...)-gedeelte van varianten zie men het lemma ploegschaar. [JG 1a + 1b + 1c; JG 2c ; N 11, 31.IV.a; N 11, 33f + g; N 11A, 85a; monogr.] I-1
voorschieten voorschieten: ps. omgespeld volgens Frings.  vørsxitə (Lommel), vørsxitən⁄ (Lommel), vərsxitə (Lommel) Voorlopig voor iemand betalen [verschieten? b.v. ik zal het wel voor u verschieten?] [N 21 (1963)] III-3-1
voorschoot voorschoot: voorschoot (Lommel), vørsxowǝt (Lommel) De voorschoot van leer, zwaar blauw linnen of katoenen stof, die de schoenmaker bij het werk draagt. [N 60, 220a] || Volgens de informant van L 383 is de voorschoot blauw en volgens die van L 377 wit van kleur. [N 29, 102c; N 29, 102a; N 29, 102e; N 29, 102f; monogr.] II-1, II-10
voorschoot, schort (alg.) scholk: Veroud. Samentrekking van schorteldoek. Ook scholk (p. 283).  šoͅlək (Lommel), Veroud. Samentrekking van schorteldoek. Ook sjolk (p. 292).  sxoͅlək (Lommel), schort: sxoͅrt (Lommel), voorschoot: vusschoot (Lommel), vøsxouət (Lommel) schort || schort, voorschoot || voorschoot || voorschoot (door vrouwen gedragen) [ZND 17 (1935)] III-1-3
voorspelen dansen: dansen (Lommel) Het voor de woning op en neer dansen van jonge bijen in het voorjaar. Dit gebeurt bij reinigingsvluchten en ook tijdens het hoogtepunt van het broedseizoen. De jonge bijen prenten dan waarschijnlijk het uiterlijk en de ligging van hun woning in. Zij blijven vlak voor de woning op en neer dansen met hun kop naar de vliegopening gericht. [N 63, 57a] II-6