23343 |
vormsel |
vormsel:
vərəmsəl (K278p Lommel)
|
Het Vormsel [firmoeng]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
25202 |
vorst, het vriezen |
vries:
də vris (K278p Lommel)
|
vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
29897 |
vorstpan |
kantpan:
kãntpan (K278p Lommel),
vorstpan:
vó̜span (K278p Lommel),
vǭstpan (K278p Lommel)
|
Halfronde pan waarmee de nokken en hoekkepers van het dak worden bedekt; ook de soortgelijke pan voor de afdichting van de nok of de naden van het dakschild van een rieten dak. Vorstpannen worden met spijkers op de dakruiters vastgezet en met specie aan elkaar bevestigd. In Q 77b werd niet met vorstpannen gewerkt. Men smeerde daar de nok van het dak in met cement. Het woordtype broekstuk (L 290, L 372) duidt een pan aan die de verbinding vormt tussen de vorstpannen en de pannen die over de naden van het dakschild worden gelegd. [N 32, 45b; N 32, 45c; N 4A, 34a; N 4A, 34c; N F, 8]
II-8
|
24397 |
vos |
vos:
vos (K278p Lommel),
voͅs (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
vos [Willems (1885)] || vos: Hoe noemt u in uw dialect het roodharige hondachtige roofdier dat kippen steelt en vermaard is om zijn sluwheid? [N100 (1997)]
III-4-2
|
33811 |
vos, vospaard |
vos:
vǫs (K278p Lommel),
vospaard:
vǫspɛi̯ǝrt (K278p Lommel)
|
Licht- of rosbruin paard met witte manen, staart en poten. Onder de vossen zijn er diverse kleurnuanceringen: roodvossen (rode tot dieprode globe), goudvossen, zweetvossen (zwartachtig rood naar geel overhellend en glimmend), lichte vossen (geelbruin tot geelbruin), donkere vossen (van donkerbruin tot zeer donker roodbruin). [JG 1a, 1b; N 8, 63g, 63h en 63j]
I-9
|
18279 |
vouw |
plooi:
plouəi (K278p Lommel),
vouw:
vau (K278p Lommel)
|
plooi || vouw
III-1-3
|
33693 |
vredewis |
vreewis:
vrēweš (K278p Lommel)
|
Bosje stro, gras of iets dergelijks op een stok of tak gebonden, en geplaatst op akkers en weiden, om aan te geven dat deze niet meer toegankelijk zijn o.a. voor weidend vee of jagers. [N M, 26; L 32, 80; monogr.]
I-8
|
21398 |
vreemde (man) |
vreemde, een ~:
vremdən (K278p Lommel)
|
Noem het (dialect)woord voor: iemand uit den vreemde? [vreemdeling] [N 102 (1998)]
III-3-1
|
19341 |
vreugde |
vreugde:
vréúgdə (K278p Lommel)
|
vreugde
III-1-4
|
20294 |
vriend |
vriend:
vrint (K278p Lommel)
|
vriend(in) [RND]
III-3-1
|