18302 |
waterdichte laars |
lange bot:
lange bot (K278p Lommel),
waterlaars:
waterlaarzen (K278p Lommel)
|
Hoge laarzen met een schacht tot in de lies en waterdicht, met gekliefde naden in de schacht. (waterlaars, lieslaars?) [N 60 (1973)] || laars, lange waterdichte ~ waarvan de schacht tot aan de lies reikt [watersjtievel, lieslaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
30318 |
waterdorpel |
dorpel:
dø̜rpǝl (K278p Lommel),
richel van de venster:
ręgǝl van dǝ vęnstǝr (K278p Lommel),
vensterbank:
vęnstǝrbaŋk (K278p Lommel),
vensterdorpel:
vęnstǝrdɛrpǝl (K278p Lommel),
vɛ̄̄nstǝrdø̜rpǝl (K278p Lommel)
|
Horizontale laag bakstenen of natuursteen aan de onderkant van een raamkozijn. De waterdorpel wordt vooral toegepast bij zeer dikke muren. Wordt de dorpel uit bakstenen samengesteld, dan worden deze gemetseld in de vorm van een afwaterend gestelde rollaag. Zie ook afb. 57e. In Q 194 werd voor een waterdorpel gebruik gemaakt van 'ijzerklinkers' ('īzǝrklēŋkǝrs'), in K 353 van arduin. [N 55, 44c; N 32, 12c; L 31, 12a; monogr.; S 39, add.; A 46, 10c, add.]
II-9
|
24273 |
waterhoen |
waterhen:
woͅu̯ətərhen (K278p Lommel),
waterhennetje:
woͅu̯ətərhenəʔə (K278p Lommel),
waterhinneke:
Frings, omgesp.
woͅuətərhenəʔə (K278p Lommel)
|
waterhoen (33 rode bles en wit onder de staart, die vaak wordt opgewipt; algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19510 |
waterketel, moor |
douche:
dus (K278p Lommel),
moor:
mou̯ər (K278p Lommel),
mou̯əʔr (K278p Lommel),
mōu̯ər (K278p Lommel),
mōər (K278p Lommel),
mōͅər (K278p Lommel),
moͅu̯ər (K278p Lommel),
mūər (K278p Lommel),
tuitemmer:
een koperen waterketel die altijd gevuld moest zijn, om water onmiddellijk voorhanden te hebben
tōu̯ətøi̯əmər (K278p Lommel)
|
de gewone ketel om water te koken (fr. bouilloire) [ZND 36 (1941)] || moor, waterketel || waterketel van koper of ijzeren met hengsel en tuit (moor, meur) [N 20 (zj)]
III-2-1
|
26809 |
waterlossing |
slootje:
slø̄kǝn (K278p Lommel)
|
Greppel die men door een te ontginnen moeras graaft, om het water kwijt te raken. De opgaven bestrijken heel de provincies Limburg. [I, 61; N 27, 22]
II-4
|
30082 |
waterpas |
pas:
pas (K278p Lommel),
waterpas:
wǫwǝtǝrpas (K278p Lommel)
|
Gezegd van een muur wanneer deze tijdens de controle met de loodplank of het waterpas een horizontale stand vertoont. Wanneer een muur 'niet' waterpas was, werd in Q 121 gezegd: 'de muur is uit de waag' ('dǝ m ̇ūr e ̞s˱ ūs˱ dǝ wǫax'). [N 31, 10e; N 31, 10c; monogr.] || Instrument om te onderzoeken of iets horizontaal ligt of overal even hoog is. Het bestaat uit een houten of metalen lat waarin een glazen buis is aangebracht die zodanig met een vloeistof is gevuld dat er een luchtbel in overblijft. Wanneer de luchtbel zich binnen de op het glazen buisje aangebrachte merktekens bevindt, ligt het te meten voorwerp waterpas. Het glazen buisje werd in L 270 'waterpasglaasje' ('wātǝrpas˲glē̜skǝ') en in Q 121 'waterwaagglaasje' ('wasǝrwǫaxjlęǝsjǝ') genoemd. In Q 19 kende men ook een waterpas waarmee men horizontaal een meetpunt over een grotere afstand kon overbrengen. Men gebruikte dan een waterpas die aan een koord kon worden gehangen. Was het touw goed strak gespannen, dan kon men op dit licht waterpasje, bestaande uit een waterpasglas met luchtbel en een koperen omhulsel met twee oogjes of haakjes om het geheel aan een touw te hangen zien of een muur horizontaal was of met behulp van dit instrumentje iets zuiver waterpas uitzetten. Men noemde dit werktuig het 'waterpasje' ('wātǝrp'skǝ'). [N 30, 12a; monogr.; N 30, 12b add.]
II-9
|
18128 |
waterpokken |
waterpokken:
waterpokken (K278p Lommel),
windpokken:
windpokken (K278p Lommel)
|
Waterpokken: besmettelijke ziekte waarbij rode vlekjes op de huid ontstaan die in blaartjes overgaan (windpokken, wijnpokken, respok). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
33631 |
waterput |
put:
pøt (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel)
|
[N 12 (1961)] [RND 07] [Willems (1885)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
24274 |
waterral |
waterral:
woͅu̯ətəral (K278p Lommel)
|
waterral (28 onzichtbaar levende vogel van moerassen; roep geluid heel opvallend [kroeïe-kroeï] en geluid of er een varken wordt gekeeld [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33093 |
waterring van de mijt |
waterlaag:
wǫu̯tǝrlāx (K278p Lommel)
|
Waterring, waterlaag of kaplaag van de korenmijt. De laag schoven die het verst naar buiten steekt, juist waar de kap begint. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Voor euze enz. vergelijk wnt XI, onder oozie, ooziedrup enz., "het gedeelte van het dak dat over den muur uitsteekt en het regenwater afwerpt", "afdak" dus. Zie afbeelding 8, a. [N 15, 45c; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-4
|