18434 |
winkelhaak |
winkelhaak:
weŋ?əlhāk (K278p Lommel),
weŋʔǝlhāk (K278p Lommel)
|
Haak waarvan de armen een hoek van 900 vormen. Met de winkelhaak wordt haaks afgetekend en worden werkstukken op hun haaksheid gecontroleerd. Zie ook afb. 2. [N 30, 13a; monogr.] || Winkelhaak. Een rechthoekige scheur in een kledingstuk. [N 114 (2002)]
II-9, III-1-3
|
21566 |
winkelkorf |
kabas:
vgl. Lommel Wl. (pag. 135): kabas [kebas], boodschappentas.
kabas (K278p Lommel),
ɛn ka-bas (K278p Lommel),
⁄n kabas (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
korfje:
e : doffe e
kerfke (K278p Lommel)
|
Korf of zak die aan de arm gedragen wordt wanneer men naar de winkel gaat. [ZND 36 (1941)]
III-3-1
|
22770 |
winnen |
winnen:
(w)eenen (K278p Lommel),
wenən (K278p Lommel),
winnen (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel,
K278p Lommel)
|
III. Winnen; hij won; gewonnen. [ZND 25 (1937)] || winnen [GTRP (1980-1995)] || Winnen. [Willems (1885)]
III-3-2
|
18676 |
winterkleren |
wintergoed:
wentərjuwt (K278p Lommel),
winterklederen:
winterkleder (K278p Lommel),
winterkleren:
weͅntər+kleiər (K278p Lommel),
winterkleren (K278p Lommel),
wéntərkleiər (K278p Lommel)
|
winterklederen || winterkleren [N 23 (1964)] || Winterkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
24279 |
winterkoninkje |
koninkje:
Frings, omgesp.
kønəŋskə (K278p Lommel),
winterkoning:
weͅntərkøͅneŋ, -køͅneŋskə (K278p Lommel),
winterkoninkje:
wintərkøneͅngskə (K278p Lommel),
wènterkunninksken (K278p Lommel)
|
winterkoning (9,5 overal bekend; klein beweeglijk bruin bolletje met opstaand wiebelstaartje; maakt bolnest met zijopening; veel jongen; zang leuk liedje, ook s winters [N 09 (1961)] || winterkoninkje [ZND 34 (1940)]
III-4-1
|
28554 |
wintertros |
wintertros:
wintertros (K278p Lommel)
|
De kogelvormige tros van bijen die dicht op elkaar de winter doorgaan. [N 63, 54b; N 63, 54a]
II-6
|
28636 |
wintervoedsel |
bijensuiker:
bijensuiker (K278p Lommel)
|
Voedsel, meestal bestaande uit gesmolten suiker met water, dat vóór de winter aan de bijen wordt gegeven in de plaats van de hen ontnomen honing. Vroeger gaf men de bijen ook wel een speciale honing, de voederhoning of stamphoning. Een minimum-voorraad van ongeveer 15 kg per krachtig volk is wel vereist. [N 63, 109a; Ge 37, 193; monogr.]
II-6
|
28637 |
wintervoerbak |
voerbak:
voerbak (K278p Lommel)
|
Bak, bord of klomp waarin het voedsel wordt toegediend. [N 63, 109b; monogr.]
II-6
|
32703 |
wintervoor |
winterland:
węntǝrlant (K278p Lommel),
wintervoor:
wentǝr[voor] (K278p Lommel)
|
Met de wintervoor bedoelt men de voren die in het najaar zodanig geploegd worden, dat de akker in de winter goed kan uitvriezen. Dat kunnen brede en ondiepe voren zijn, die de voorlopig onder te ploegen mest bedekken, maar ook de walletjes die ontstaan wanneer men telkens twee voren tegen elkaar ploegt. Met de in dit lemma vermelde termen wordt niet alleen het voortype bedoeld maar ook - wat vooral voor de meervoudsvormen geldt - het geheel van voren die men met het oog op de winter geploegd heeft, de op wintervoren geploegde akker zelf. Voor het (...)-gedeelte van de varianten zie men het lemma ploegvoor. [N 11, 59a; N 11A, 113d + 137 m; monogr.]
I-1
|
33238 |
winterwortelen |
poten:
poǝtǝ (K278p Lommel),
winterpoten:
wɛntǝrpoǝtǝn (K278p Lommel)
|
Daucus carota L. subsp. sativus (Hoffm.) Arcang. Bedoeld zijn hier de winterwortelen (of winterpenen) die op de akker worden geteeld, zowel als veevoeder, alsook voor de consumptie door mensen, met name voor de hutspot. De fijne variëteit tuinworteltjes komt in de aflevering over de moestuin aan bod. [N Q, 6c; JG 1a, 1b, 2c; A 4, 26c; A 49, 2b; L B2, 342; L 8, 100b; L 15, 29; L 20, 26c; Wi 7; S 45; monogr.]
I-5
|