22373 |
wip |
wip:
wep (K278p Lommel),
zwikzwak:
ne zwikzwak (K278p Lommel),
/
ne zwikzwak (K278p Lommel),
zwikzwak (K278p Lommel, ...
K278p Lommel,
K278p Lommel),
Staat er ook een zwikzwak in de speeltuin?
zwekswak (K278p Lommel)
|
/ [SND (2006)] || het speeltuig bestaande uit een in evenwicht liggende balk of plank; op de uiteinden ervan nemen personen plaats die samen, door zich beurtelings tegen de grond af te zetten, het toestel op en neer doen gaan [kwikkwak, pontewaag, wiegelewouter, wip] [N 112 (2006)] || Veerkrachtige lat tegen de zolder die met de karnstok verbonden is. De wip dient om het karnen te vergemakkelijken. [N 12, 52, 53 en 54; A 7, 20] || wip [SND (2006)] || Zwikzwak: 1. Wip.
I-11, III-3-2
|
17612 |
wipneus |
wipneus:
webnøs (K278p Lommel),
wepnøs (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
neus: wipneus [schortneus, boel, boelneus] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22374 |
wippen |
wippen:
(w)eepe (K278p Lommel),
zwikzwakken:
zwikzwakken (K278p Lommel),
Afl. sub zwikzwak. [Staat er ook een zwikzwak in de speeltuin?]
zwikzwakken (K278p Lommel)
|
op, met een wip spelen [kwikkwakken, kweken, kwinkkwaken, kwikkelen, wiegschalen, wippen, kiegelen] [N 112 (2006)] || Op, met een wip spelen, wippen. || wippen [GTRP (1980-1995)]
III-3-2
|
32461 |
wis |
wis:
wes (K278p Lommel)
|
Lange buigzame twijg waarmee vlechtwerk wordt gemaakt. [N 40, 1; L A1, 199; N 38, 6 add.; monogr.]
II-12
|
33779 |
wisselen van de tanden |
wisselen:
wesǝlǝn (K278p Lommel)
|
Het breken of wisselen van de veulentanden gebeurt op twee en een half- à drie en een halfjarige leeftijd; het veulen verliest de melktanden en krijgt paardetanden, eerst de twee voorste tanden of binnentanden. Als het omstreeks vier jaar is, breken de twee middentanden en op vier en een half- à vijfjarige leeftijd de twee hoektanden. [JG 1a, 1b; N 8, 19]
I-9
|
34143 |
wisselen van tanden |
wisselen:
wesǝlǝ (K278p Lommel)
|
[N 3A, 108b; N 3A, 16; N 3A, 22]
I-11
|
25174 |
wisselvallig weer |
t weer staat te luimen]:
ət luwərt (K278p Lommel),
ət wet ni gut wàtwelt (K278p Lommel)
|
niet schijnen te weten wat het wil gaan doen, gezegd van het weer [loerachtig [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18290 |
wit halsboordje |
col (fr.):
nen kol (K278p Lommel),
slappekol (K278p Lommel),
’n col (K278p Lommel),
wit colletje (<fr.):
e wit kolle(k)e (K278p Lommel),
wit kraagje:
e wit krēgske (K278p Lommel)
|
wit halsboordje (fr. faux-col) [ZND 32 (1939)]
III-1-3
|
33772 |
wit stervormig vlekje op het voorhoofd |
ster:
stɛ̄r (K278p Lommel)
|
Witte plek op het voorhoofd van donkerharige paarden, niet groot maar van verschillende vorm als rond, ovaal e.d. Een ster is iets groter dan een kol. Zie afbeelding 3. [JG 1a, 1b; N 8, 27a; S 27]
I-9
|
34538 |
wit van het ei |
wit:
wet (K278p Lommel)
|
[JG 1b, 1c; monogr.]
I-12
|