19491 |
zolderkamer |
zolderkamertje:
zøͅldərkōͅmərkə (K278p Lommel)
|
zolderkamer [N 05A (1964)]
III-2-1
|
28643 |
zomerhoning |
zomerhoning:
zomerhoning (K278p Lommel)
|
Soort honing die uit de nectar van zomerbloesem is bereid. [N 63, 112a; Ge 37, 130; monogr.]
II-6
|
18636 |
zomerkapmanteltje |
pelerine (<fr.):
peͅldərin (K278p Lommel)
|
kapmanteltje voor de zomer met een ovaalvormig voor- en achterpand [pelderien] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18675 |
zomerkleren |
zomerklederen:
zomerkleder (K278p Lommel),
zomerkleren:
zomerkleren (K278p Lommel),
zomərkléiər (K278p Lommel),
zomerse kleren:
sómərsəkléiər (K278p Lommel)
|
zomerkleren [N 23 (1964)] || Zomerkleren. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
23933 |
zondag |
zondag:
zondag (K278p Lommel)
|
De zondag, dag des Heren. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23934 |
zondag houden |
zondag houden:
zondag hauwen (K278p Lommel)
|
De zondag houden/vieren/eerbiedigen/heiligen. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18670 |
zondagse kleren |
`s zondagse kleren:
sóndāxsəkléiər (K278p Lommel),
B.v. zondags kostuum. Uit des zondags.
sondaxs+ə kleiər (K278p Lommel),
op zijn `s zondags:
op seͅ sondaxs (K278p Lommel),
zondagse kleren:
zondaagse kleder (K278p Lommel),
zondagsekleren (K278p Lommel)
|
- op zijn zonda(a)gs || De kleren die men s zondags draagt. [DC 62 (1987)] || zondags || zondagse kleren [t sondagsdinge] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18328 |
zondagse schort |
peper-en-zoutvoorschoot:
peper-en-zoutvoorschoot
pèèper-en-zaatvöschowət (K278p Lommel)
|
schort, blauw-wit linnen zondagse schort [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23339 |
zonde |
zonde:
t is zun = spijtig
zonde (K278p Lommel)
|
Een zonde [zund, zung]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18890 |
zonder opzet |
niet expres:
nie ekspres (K278p Lommel),
zonder erg:
zonder eͅrg (K278p Lommel),
zonder kwaad:
zonder kówɛt (K278p Lommel)
|
zonder bedoeling [ZND 34 (1940)]
III-1-4
|