23954 |
deugdzaam |
braaf:
braaw (K278p Lommel)
|
Deugdzaam. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19117 |
deugen |
deugen:
altijd ontkennend gebruikt: niet ....
dujəgən (K278p Lommel)
|
deugen
III-1-4
|
19167 |
deugniet |
deugeniet:
deugeniet (K278p Lommel, ...
K278p Lommel),
déúgənĭĕt (K278p Lommel),
ook materiaal znd 23,4
deugeniet (K278p Lommel),
snotaap:
snot-aap (K278p Lommel),
snotneus:
snotneus (K278p Lommel),
vagebond:
vagebond (K278p Lommel)
|
deugniet [ZND 01 (1922)] || een ondeugend kind [ZND 40 (1942)] || kent ge ook een woord of uitdrukking met dezelfde betekenis zonder het woord kind, b.v. een ondeugd, of iets dergelijks ? [ZND 40 (1942)]
III-1-4
|
18291 |
deuk in een hoed |
buts:
bøts (K278p Lommel),
een buts (K278p Lommel),
deuk:
nen deuk (K278p Lommel),
meet:
[sic]; niet in Lommel Wl.
meet (K278p Lommel),
vouw:
vau (K278p Lommel)
|
deuk in een hoed [dömpel] [N 25 (1964)] || een deuk [ZND 33 (1940)]
III-1-3
|
19684 |
deur |
deur:
dø̄r (K278p Lommel),
dø̄ ̞r (K278p Lommel)
|
[rnd 109; S 6; L 1 a-m; L 12, 5; L A2, 265; monogr.; Vld.; div.]deur
II-9, III-2-1
|
19372 |
deurknop, deurklink |
klink:
kleŋk (K278p Lommel)
|
klink
III-2-1
|
19846 |
deurkozijn |
deurgebont:
dørgəbont (K278p Lommel)
|
gebint waarin de deur draait
III-2-1
|
33451 |
deurtje in een poortvleugel |
klein deurtje:
klɛ̄ dørkǝ (K278p Lommel)
|
Om aan personen toegang te verlenen en om dan niet de gehele vleugel te moeten openen is er in een poortvleugel vaak een deurtje, dat meestal niet tot beneden reikt, waardoor men echt binnen moet stappen. Vaak is het zo klein dat men slechts in gebukte houding er door kan. Meestal is de poortvleugel niet gehalveerd. Door de functionele overeenkomst zijn de benamingen soms ook in gebruik voor het onderste deel van een gehalveerde poortvleugel (zie het lemma "onderdeur", 4.1.9). Doorgaans is uit de benamingen voor dergelijke deurtjes in de poorten van schuur en stal op te maken waar ze zich bevinden. Toegevoegd zijn ook de enkele aparte benamingen voor de toegangsdeur náást de poort. Zie ook afbeelding 18.f bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 4A, 42b; N 4, 38; JG 1a en 1b; monogr.; add. uit N 5A, 77d]
I-6
|
21493 |
deurwaarder |
fiscus:
fiscus (K278p Lommel),
huissier (fr.):
hussier (K278p Lommel),
hūissier (K278p Lommel)
|
deurwaarder [ZND 33 (1940)]
III-3-1
|
18035 |
diarree |
(de/het) schijt hebben:
hǝt sxē̜i̯t hęmǝ (K278p Lommel),
aan de/het schijt:
ęnt sxęi̯t (K278p Lommel),
afgang:
fatsoenlijker
afgang (K278p Lommel),
platschijt:
platschijt (K278p Lommel),
schijt:
’t schijt (K278p Lommel),
schijterij:
schijterij (K278p Lommel, ...
K278p Lommel)
|
Buikloop. Te dunne ontlasting, meestal veroorzaakt door een min of meer ernstige ontsteking van de darmen. Zie ook het lemma ''diarree'' in wbd I.3, blz. 472-474. [N 3A, 91, 99; A 48A, 52; monogr.] || Diarree, buikloop (prutsj, loperij, aan de schiet, dunne, weke). [N 107 (2001)]
I-11, III-1-2
|