21310 |
dief |
dief:
dief (Q259p Lontzen)
|
dief [ZND 23 (1937)]
III-3-1
|
32690 |
diep |
diep:
d ̇ēp (Q259p Lontzen)
|
In dit lemma worden de plaatselijke varianten gegeven van het woord diep, voorzover dat - evenals de termen voor het tegengestelde begrip (zie het lemma ondiep) - gebruikt wordt of kan worden in verbinding met een werkwoord voor "ploegen". Voor het begrip "diep ploegen (vóór het zaaien)" kent men in bepaalde streken een speciale term waarin het woord diep niet voorkomt. Daarvoor zie men het volgende lemma [JG 1a + 1b; N 11, 39 + 42b + 46; N 11A, 107a + 108a; L 23, 8a; A 20, 1b; A 27, 24b; monogr.]
I-1
|
24300 |
dier, beest |
dier:
hier ook opgenomen mat. van ZND 21, 011
dér (Q259p Lontzen),
ook in ZND 23, 009
deer (Q259p Lontzen)
|
beest [ZND 01 (1922)] || dier [ZND 01 (1922)]
III-4-2
|
18266 |
dikke, warme mantel |
dikke mantel:
ne dikke mantel (Q259p Lontzen, ...
Q259p Lontzen)
|
een dikke mantel [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
32860 |
distel |
distel:
destǝl (Q259p Lontzen)
|
De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b]
I-3
|
18252 |
doek |
doek:
dook (Q259p Lontzen)
|
doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18288 |
doek -> [wld iii 2.2] |
witte doek:
ne witte dook (Q259p Lontzen)
|
een witte doek [ZND 23 (1937)]
III-1-3
|
18154 |
dokter |
dokter:
dokter (Q259p Lontzen)
|
Hij woont naast de dokter, naast Verbelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
17908 |
dompelen |
in het water leggen:
in t water leje (Q259p Lontzen),
in ⁄t water leje (Q259p Lontzen, ...
Q259p Lontzen)
|
(in het water) dompelen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || ge moet het doekje in t water dompelen [ZND 23 (1937)]
III-1-2, III-4-4
|
25120 |
donderen |
donderen:
dondere (Q259p Lontzen, ...
Q259p Lontzen)
|
donderen [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)]
III-4-4
|