24379 |
spin |
spin:
špɛn (Q259p Lontzen)
|
spin [RND]
III-4-2
|
24381 |
spinnenweb |
spinnengeweb:
špɛnəgəwep (Q259p Lontzen)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|
32749 |
spitten |
graven:
grãvǝ (Q259p Lontzen)
|
In de tuin, op een zeer klein perceel of een moeilijk te ploegen hoek van een akker de grond met een spade - al dan niet in voren - uitsteken en omkeren. De simplicia spaden, graven e.d. zijn bij absoluut gebruik van toepassing op het spitwerk als zodanig. Meestal kunnen ze ook transitief gebruikt worden met het te bewerken stuk grond (de tuin e.d.) als object. [N 11, 65a; N 11A, 146a + b + c; N 11A, 50b add; RND 4 + 7 + 8 + 10, zin 4; A 33, 6 + 7 + 16 add.; L 7, 25; S 34; Lu 1, 1c; monogr.; div.]
I-1
|
24249 |
spreeuw |
star (du.):
schtaar (Q259p Lontzen)
|
spreeuw [ZND 43 (1943)]
III-4-1
|
21352 |
spreken, praten |
kallen:
niet hel kalle (Q259p Lontzen)
|
Niet luid spreken! [ZND 30 (1939)]
III-3-1
|
17818 |
springen |
springen:
schpringe (Q259p Lontzen)
|
springen [ZND 25 (1937)]
III-1-2
|
20125 |
staart |
stots:
schtuts (Q259p Lontzen),
štuts (Q259p Lontzen),
stotsje:
schtütske (Q259p Lontzen)
|
staart [ZND 07 (1924)] || staartje [ZND 38 (1942)] || Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-9, III-4-2
|
21272 |
stad |
stad:
štat (Q259p Lontzen)
|
stad [RND]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
štã.l (Q259p Lontzen)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
22730 |
standbeeld |
denkmal (du.):
dɛŋkma.l (Q259p Lontzen),
monument:
monymɛ.nt (Q259p Lontzen)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|