17929 |
wandelen |
spazieren (du.):
schpatsire (Q259p Lontzen)
|
wandelen: Maries dochter oudste dochter (Jans oudste dochter, Kees oudste dochter) is wezen (=gaan) wandelen [ZND 44 (1946)]
III-1-2
|
19457 |
waterdamp, wasem |
damp:
damp (Q259p Lontzen)
|
damp [ZND 33 (1940)]
III-2-1
|
19510 |
waterketel, moor |
cokemèr (wa.):
Luiks cokemår
koͅu̯xmār (Q259p Lontzen)
|
waterketel
III-2-1
|
33631 |
waterput |
puts:
pø.ts (Q259p Lontzen),
pøͅts (Q259p Lontzen, ...
Q259p Lontzen)
|
[RND 08] [SGV (1914)] [ZND 32 (1939)]
I-7
|
22860 |
weddenschap |
weddenschaft:
wedənsjaft (Q259p Lontzen)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
25112 |
weerlichten |
weerbuten:
werbùte (Q259p Lontzen)
|
weerlichten [ZND 21 (1936)]
III-4-4
|
21247 |
weg |
weg:
wɛ:x (Q259p Lontzen)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
wei̯ (Q259p Lontzen),
węi̯ (Q259p Lontzen)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|
19132 |
werken |
werken:
wirəkə (Q259p Lontzen)
|
werken [RND]
III-3-1
|
30848 |
wetsteen |
steen:
stēn (Q259p Lontzen)
|
De doorgaans in flauw-ovale punten uitlopende, platte korund (carborundum) steen van ongeveer 20-30 cm. lang, waarmee de zeis of de zicht gewet wordt in het veld. Zie de toelichting bij het lemma ''strekel'' en de algemene toelichting bij deze paragraaf. Daar het (oude) onderscheid tussen beide instrumenten (voornamelijk) in het materiaal lag, konden de opgaven met het element -steen hier worden ondergebracht. Niet altijd was de wetsteen van de industriële carborundum-steen vervaardigd. De zegsman van L 434 voegt toe dat de wetsteen gewoonlijk een stuk harde Naamse steen was; die van L 269 en Q 101 dat het een stuk leisteen was en soms gebruikte men een stuk dakpan (zie het betreffende woordtype). Aangaande het onderscheid tussen de kennelijk naast elkaar gebruikte wetsteen en cementen strekel, merkt de zegsman van L 313 nog op dat "de wetsteen korter (is) dan de cementen strekel en wordt gebruikt als de zeis te bot is om ze te wetten (sc. met de strekel) en nog te scherp om ze te haren". Zie verder de toelichting bij het lemma ''slijpbus''.' [N 18, 82; N 18, 80 add.; N 14, 131 add.; N 15 add.; JG 1a, 1b, 1d; A 4, 28f; A 23, 16II; L 20, 28f; Gwn 7, add.; monogr.]
I-3
|