24491 |
schimmel (plantje) |
schimmel:
schummel (L248p Lottum)
|
schimmel (plant) [SGV (1914)]
III-4-3
|
21244 |
schip |
schip:
schēēp (L248p Lottum)
|
schip [SGV (1914)]
III-3-1
|
18272 |
schoen: algemeen |
schoen:
schōōn (L248p Lottum)
|
schoen [SGV (1914)]
III-1-3
|
18303 |
schoenen (mv.) |
schoenen (mv.):
schōōn (L248p Lottum)
|
schoenen (mv.) [SGV (1914)]
III-1-3
|
17964 |
schokschouderen |
de schouders optrekken:
de schouwers optrèkke (L248p Lottum)
|
schokschouderen [SGV (1914)]
III-1-2
|
22371 |
schommel |
schommel:
schŏŏmmel (L248p Lottum),
wipper:
wip(p)er (L248p Lottum),
wipper (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
Hoe noemt men het hier afgebeelde kinderspeelgoed, bestaande uit een touw dat, aan een balk of een boom tak gebonden, in een bocht naar beneden hangt, waarin kinderen graag heen en weer zweven? [DC 19 (1951)] || schommel [SGV (1914)] || Schommel. || Soms is in de bocht van het touw een plankje of een bak bevestigd, waarop of waarin het kind zit. Noemt men deze vorm van het speelgoed misschien met een andere naam als de onder a getekende? [DC 19 (1951)]
III-3-2
|
21366 |
schoolopziener |
schoolopziender:
schoulopzinder (L248p Lottum)
|
schoolopziener [SGV (1914)]
III-3-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
schondōchter (L248p Lottum)
|
schoondochter [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
schonmooder (L248p Lottum)
|
schoonmoeder [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20351 |
schoonouders |
schoonouders:
schoënelders (L248p Lottum)
|
schoonouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|