17870 |
slaan |
houwen:
Ook wel: hae haet gehowt.
`howwe`` (L248p Lottum),
slaan:
slaon (L248p Lottum, ...
L248p Lottum),
slaŏj oow um de oere (L248p Lottum),
sloj oow um de oere (L248p Lottum),
sloj oow um oou oe-re (L248p Lottum),
slōān (L248p Lottum),
slōn (L248p Lottum)
|
ik sla je (met de potlepel) om je oren [DC 03 (1934)] || slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
slāxtǝ (L248p Lottum)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
17871 |
slag |
klap:
klap (L248p Lottum),
slag:
slaag (L248p Lottum),
slêg (L248p Lottum)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
slek (L248p Lottum, ...
L248p Lottum,
L248p Lottum)
|
slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|
24377 |
slakkenhuis |
slakkenhuisje:
slekkenhuuske (L248p Lottum, ...
L248p Lottum)
|
slakkenhuis [DC 17 (1949)] || slakkenhuisje [SGV (1914)]
III-4-2
|
32573 |
slecht bemesten |
uitmergelen:
ūtmɛ ̝r(ǝ)gǝlǝ (L248p Lottum)
|
Het gebruik van weinig of geen mest of van mest van slechte kwaliteit heeft tot gevolg dat de opbrengst gering is en de grond uiteindelijk uitgeput raakt. Een gevolg hiervan is weer dat het bedrijf er op achteruit gaat. Als redenen voor slechte bemesting kunnen genoemd worden: armoede, gierigheid of ondeskundigheid. [N 11, 26; N 11A, 31; JG 1b add.]
I-1
|
22344 |
slee |
slee:
slei (L248p Lottum)
|
slede [SGV (1914)]
III-3-2
|
32775 |
sleepbeugels op een ijzeren eg |
sleepbeugels:
slęi̯p˱bø̄gǝls (L248p Lottum)
|
De sledeijzers of sleepbeugels die soms op het raam van de enkele ijzeren eg zijn aangebracht, om ze (omgekeerd) over het veld of over de weg te kunnen vervoeren. Zie afb. 55. [N 11A, 161b; monogr.]
I-2
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
sleepcultivator:
slęi̯p[cultivator] (L248p Lottum)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
17930 |
slenteren |
slenteren:
slèntere (L248p Lottum)
|
slenteren(d lopen) [SGV (1914)]
III-1-2
|