25137 |
sneeuwen |
sneeuwen:
snieeje (L248p Lottum),
sniej-je (L248p Lottum),
snieje (L248p Lottum, ...
L248p Lottum),
snieəje (L248p Lottum),
snieəjə (L248p Lottum)
|
sneeuwen [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
25191 |
sneeuwx |
sneeuw:
snieej (L248p Lottum),
sniej (L248p Lottum, ...
L248p Lottum),
sniejəj (L248p Lottum),
sniëj (L248p Lottum),
ps. boven de e-e staat nog een boogje; weet niet wat invuller hiermee bedoelt (of: sniê-êj?).
snie-ej (L248p Lottum)
|
sneeuw [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
17762 |
snijtand |
snijtand:
snijtânt (L248p Lottum),
snījtānd (L248p Lottum)
|
snijtand [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
33616 |
snoeien |
opsnijden:
= verwijderen van zijscheuten aan jonge bomen. (Ô j = uitspreken als i + j (= niet ij).
opsnĭje (L248p Lottum)
|
Hoe noemt u: het snoeien in het algemeen (Hoe spreekt u het woord uit? Heeft u wellicht een ander woord? Welke?) [N 74 (1975)]
I-7
|
20590 |
snoepen |
snoepen:
snoepe (L248p Lottum)
|
snoepen [SGV (1914)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
smikkeslag:
smekǝslāx (L248p Lottum)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
snor:
snor (L248p Lottum, ...
L248p Lottum),
snòr (L248p Lottum)
|
snor (knevel) [DC 01 (1931)] || snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|
17590 |
snuit |
snoet:
snōēt (L248p Lottum),
snuit:
snōēt (L248p Lottum)
|
Snuit [SGV (1914)]
III-1-1, III-4-2
|
19736 |
soda |
soda:
zōda (L248p Lottum)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
20664 |
soep |
soep:
soep (L248p Lottum)
|
soep [SGV (1914)]
III-2-3
|